ECLI:NL:RVS:2018:4103

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
201803614/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 4 april 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 september 2016 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 20 februari 2017. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, maar de vreemdeling ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste twee grieven werden verworpen, omdat deze geen vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De derde grief, die betrekking had op de proceskostenveroordeling, werd echter gegrond verklaard. De rechtbank had een schending van een geschreven rechtsregel geconstateerd, maar had nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van € 1.503,00 aan proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 december 2018.

Uitspraak

201803614/1/V1.
Datum uitspraak: 12 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2018 in zaak nr. 17/4027 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen als grieven 1 en 2 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van die wet, met dat oordeel volstaan.
2.    In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep ongegrond is en voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.
2.1.    Gelet op wat onder 1. is overwogen slaagt het eerste deel van het betoog niet. Wat betreft het tweede deel van het betoog heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak schending van een geschreven rechtsregel geconstateerd. Zij heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, maar heeft afgezien van een proceskostenveroordeling. Gelet op dit gebrek, had de rechtbank de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten; vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3550.
Grief 3 slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2018 in zaak nr. 17/4027, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verburg    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018
282-862.