201802173/1/A2.
Datum uitspraak: 12 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 november 2017 in zaak nr. 16/9998 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2018, waar [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 21 april 2015 het voorschot huurtoeslag van [appellant] over 2015 opnieuw berekend en op nihil gesteld en de uitbetaling van voorschotten stopgezet. [appellant] heeft hiertegen bij brief, binnengekomen bij de dienst op 26 mei 2015, bezwaar gemaakt, waarin hij tevens heeft gesteld dat de kosten en schade als gevolg van de stopzetting 10% van de toeslag per maand bedragen. Bij besluit van 17 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en zijn recht op huurtoeslag bepaald op € 3.788,00. Bij besluit van 2 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag over 2015 definitief berekend en vastgesteld op € 2.841,00.
Besluitvorming
3. Bij brief, binnengekomen bij de Belastingdienst/Toeslagen op 24 februari 2016, heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om betaling van de kosten voor het te laat overmaken van de huurtoeslag over 2015 en de kosten voor een afwasser. In totaal bedroegen de kosten op dat moment € 3301,68. De Belastingdienst/Toeslagen is (stilzwijgend) akkoord gegaan met betaling van de door hem gestelde kosten, aldus [appellant].
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek, tezamen met hetgeen [appellant] in de brief, binnengekomen bij de dienst op 26 mei 2015, heeft gesteld, als een verzoek om schadevergoeding aangemerkt. Bij het besluit van 29 juli 2016, gehandhaafd bij het besluit van 15 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek, afgewezen. De dienst heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat de dienst niet gehouden is een rentevergoeding toe te kennen en dat de dienst niet onrechtmatig heeft gehandeld.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat in geschil is of tussen de Belastingdienst/Toeslagen en [appellant] een stilzwijgende overeenkomst is ontstaan, waardoor de dienst gehouden is aan [appellant] kosten te betalen en heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden het verzoek van [appellant] heeft afgewezen en geen kosten aan [appellant] verschuldigd is. De rechtbank heeft overwogen dat uit het handelen of nalaten van de Belastingdienst/Toeslagen tegenover [appellant] rechtens geen privaatrechtelijke overeenkomst met daaraan verbonden kosten voortvloeit zoals door [appellant] is gesteld.
Hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen geen kosten aan hem verschuldigd is. Hiertoe voert hij aan dat de Belastingdienst/Toeslagen niet zorgvuldig heeft gehandeld door de huurtoeslag over 2015 tussentijds stop te zetten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft gedurende meer dan acht maanden de communicatie onmogelijk gemaakt voordat op zijn bezwaar is beslist.
Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij door de onrechtmatige stopzetting van de huurtoeslag over 2015 schade heeft geleden en dat de Belastingdienst/Toeslagen gehouden is om de door hem geleden schade te vergoeden.
6.1. Ingevolge artikel V, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is titel 8.4 van de Awb, dat handelt over schadevergoeding, niet van toepassing op besluiten of andere handelingen van de Belastingdienst/Toeslagen. Uit het tweede lid volgt dat in afwijking van artikel IV het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden, van toepassing blijft op schade veroorzaakt door een besluit of andere handeling als bedoeld in het eerste lid.
De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant], in het licht van de ter zitting gegeven toelichting, aldus dat ter beoordeling voorligt of de Belastingdienst/Toeslagen in het zelfstandig schadebesluit terecht zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.
6.2. Om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding is vereist dat de Belastingdienst/Toeslagen met het stopzetten van de huurtoeslag over 2015 onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding van [appellant] terecht ten grondslag gelegd dat dit niet het geval is. Na contact met de verhuurder in maart 2015 is de Belastingdienst/Toeslagen gebleken dat [appellant] op dat moment niet zijn hoofdverblijf had op het adres waarvoor hij de huurtoeslag had aangevraagd en voorschotten huurtoeslag ontving. Op basis van die informatie heeft de dienst het voorschot huurtoeslag over 2015, op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag, gelezen in samenhang met artikel 16, vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, terecht herzien en de uitbetaling van de voorschotten stopgezet. Dat achteraf is gebleken dat [appellant] over een deel van het berekeningsjaar 2015, namelijk vanaf 1 april 2015, wel aanspraak kon maken op huurtoeslag en de dienst hem alsnog huurtoeslag heeft toegekend, maakt niet dat de stopzetting onrechtmatig was. Evenmin maakt de enkele omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen niet binnen de daartoe gestelde termijn op zijn bezwaarschrift heeft beslist, dat de dienst onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek om schadevergoeding van [appellant] daarom terecht afgewezen. Dit betekent dat de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep terecht ongegrond heeft verklaard.
6.3. Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018
480-856. BIJLAGE - wettelijk kader
Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten
Artikel V, eerste en tweede lid:
"1. Titel 4.5 en titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op schade, veroorzaakt door besluiten of andere handelingen:
a. van de Belastingdienst/Toeslagen, of
b. van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst opgedragen taken.
2. In afwijking van artikel IV blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden, van toepassing op schade veroorzaakt door een besluit of andere handeling als bedoeld in het eerste lid."
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 16, vijfde lid:
"De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien."
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1, sub c:
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
c. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard van korte duur is; […]."