ECLI:NL:RVS:2018:401

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
201600616/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor Chassékerk en pastorie in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 december 2015 werd gedaan in twee zaken met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de Chassékerk en pastorie in Amsterdam. Het algemeen bestuur had op 12 april 2016 opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de bestaande Chassékerk en pastorie, met de bestemming tot 9 danszalen, een hotel met 45 kamers, een gym- en muzieklokaal, een grand café met restaurant en ruimten voor fysio- en tandartspraktijk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 8 maart 2017 geconstateerd dat er gebreken waren in de besluiten van 22 juli 2014 en 12 april 2016, en heeft het algemeen bestuur opgedragen deze gebreken te herstellen. De appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de gebreken niet zijn hersteld en dat de omgevingsvergunning niet voldoet aan de welstandscriteria. De Afdeling heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur de gebreken in de besluiten niet voldoende heeft hersteld, en heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juli 2014 in stand blijven. Het beroep tegen het besluit van 12 april 2016 is gegrond verklaard en dit besluit is vernietigd. De beroepen tegen de besluiten van 23 juni 2017 zijn ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het algemeen bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

201600616/2/A1.
Datum uitspraak: 7 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015 in zaken nrs. 13/4699 en 14/5616 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 8 maart 2017, heeft de Afdeling het algemeen bestuur opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in de besluiten van 22 juli 2014 en van 12 april 2016 te herstellen.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 juni 2017 heeft het algemeen bestuur opnieuw aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een installatiekast op het dak onder de in het besluit gestelde voorwaarden en opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de bestaande Chassékerk en pastorie, met bestemming daarvan tot 9 danszalen, een hotel met 45 kamers, een gym- en muzieklokaal, een grand café met restaurant en ruimten ten behoeve van fysio- en tandartspraktijk in, aan en bij de gebouwen op het adres Chasséstraat 62 en 64 in Amsterdam (hierna: het perceel) onder de in het besluit gesteld voorwaarden.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren gebracht.
Het algemeen bestuur heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2017 waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandsverlener te Apeldoorn, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, zijn verschenen. Verder is daar gehoord [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde].
Overwegingen
inleiding
1.    Bij besluit van 22 juli 2014 heeft het algemeen bestuur het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2014, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van een installatiekast op het dak onder de in het besluit gestelde voorwaarden, ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 april 2016 heeft het algemeen bestuur opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de bestaande Chassékerk en pastorie, met bestemming daarvan tot 9 danszalen, een hotel met 45 kamers, een gym- en muzieklokaal, een grand café met restaurant en ruimten ten behoeve van fysio- en tandartspraktijk in, aan en bij de gebouwen op het perceel onder de in het besluit gesteld voorwaarden.
2.    In de tussenuitspraak zijn de volgende gebreken geconstateerd. Met betrekking tot het besluit van 22 juli 2014 is overwogen dat als welstandscriterium geldt dat installaties inpandig worden gerealiseerd, tenzij er aantoonbare redenen zijn dat deze niet of niet geheel inpandig kunnen worden gerealiseerd. Verder is overwogen dat niet is gebleken waarom de welstandscommissie haar advies om de installaties inpandig aan te brengen heeft verlaten en dat verder niet is gebleken dat het algemeen bestuur gemotiveerd heeft beoordeeld of plaatsing van de installaties inpandig aantoonbaar niet mogelijk is.
Met betrekking tot het besluit van 12 april 2016 is overwogen dat wat betreft de parkeervraag niet is onderbouwd waarop de aanname is gebaseerd dat de functie grand café een uitsluitend lokale doelgroep heeft en dat bij de functie hotel ook interne verplaatsingen plaatsvinden op gronden waarvan een reductie is toegepast. Verder is wat betreft het aantal beschikbare plaatsen overwogen dat niet deugdelijk gemotiveerd en onderzocht is of er voldoende parkeercapaciteit is om de parkeervraag op te vangen. Daarbij is betrokken dat de parkeerplaatsen in de parkeergarages Piri Reis en de Wending niet beschikbaar zijn voor bezoekers van de activiteiten in de Chassékerk en de pastorie, dat niet aannemelijk is gemaakt dat met de parkeerplaatsen in de Mercatorpleingarage daadwerkelijk in de behoefte wordt voorzien en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de ingebruikname van de Westermoskee. Verder is wat betreft de verkeersveiligheid overwogen dat nu de berekening van de verkeerstoename mede gebaseerd is op de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen het gebrek dat ten aanzien daarvan is geconstateerd ook kleeft aan de beoordeling van de verkeersveiligheid.
In de tussenuitspraak is het algemeen bestuur opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 22 juli 2014 en de geconstateerde gebreken in het besluit van 12 april 2016 te herstellen. In dit verband is overwogen dat het algemeen bestuur dient te beoordelen of ten aanzien van de dakinstallatie waarvoor bij besluit van 24 juni 2014 vergunning is verleend aan het welstandscriterium is voldaan. Verder dient het algemeen bestuur nader onderzoek te laten doen naar de parkeervraag in verband met de toegepaste reductie voor de functie hotel en naar de parkeercapaciteit. Bij het nadere onderzoek naar de parkeercapaciteit dienen de parkeergarages Piri Reis, de Wending en de Mercatorpleingarage buiten beschouwing te worden gelaten, tenzij alsnog aangetoond wordt dat deze daadwerkelijk in de parkeervraag ten gevolge van de activiteiten in de Chassékerk en de pastorie voorzien. Verder dienen daarbij actuele tellingen te worden verricht naar de parkeercapaciteit in de openbare ruimte, mede in verband met het in gebruik nemen van de Westermoskee. In het geval het nadere onderzoek tot de conclusie leidt dat de parkeervraag groter is dan waarvan in het verkeersonderzoek is uitgegaan, dan dient er nader onderzoek te worden gedaan naar de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.
dakinstallatie
3.    Het algemeen bestuur heeft aan het besluit van 23 juni 2017 een nadere toelichting van de commissie Ruimtelijke kwaliteit (hierna: de nadere toelichting) op het eerdere gegeven advies ten grondslag gelegd. Daarin staat dat een inpandige oplossing van de installatie op de zolder van de kerk technische problemen met zich brengt, omdat de installatie een te grote puntbelasting zal opleveren. Ook zijn ventilatieroosters in de achtergevel uit welstandelijk oogpunt niet aanvaardbaar, waarbij nog komt dat deze gevel een dragende gevel is, waardoor openingen nopen tot een zeer kostbare gehele constructieve aanpassing. De nu voorgestane installatie wordt als geheel ingepakt, wat op zichzelf te zien is als een gelijkwaardige inpandige invulling.
4.    [appellant] betoogt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet door het algemeen bestuur is hersteld. Hij voert daartoe aan dat ten onrechte geen nieuwe actuele beoordeling heeft plaatsgevonden, terwijl was opgedragen te beoordelen of voor de dakinstallatie wordt voldaan aan de welstandscriteria. Hij wijst er in dat verband op dat de installatie niet overeenkomstig de tekening is gebouwd. Verder voert hij aan dat inpandige plaatsing wel mogelijk is, indien zes kleinere installaties conform het eerdere voornemen worden geplaatst. In dat verband merkt hij op dat aantasting van de achtergevel geen reden meer kan zijn om af te zien van inpandige plaatsing, nu de achtergevel door stucen en witten van de buitenmuur, plaatsing buis en dichtmetselen karakteristieke sleuven in afwijking van de vergunning al is aangetast. Verder is blijkbaar een behoorlijke mate van belasting op de constructie mogelijk, aangezien inmiddels is begonnen met de bouw van extra hotelkamers in de nok van de kerk.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
5.    In de tussenuitspraak onder 10 staat dat het algemeen bestuur dient te beoordelen of ten aanzien van de dakinstallatie waarvoor bij besluit van 24 juni 2014 vergunning is verleend aan het welstandscriterium is voldaan. Dit betekent, anders dan [appellant] betoogt, dat niet de actuele toestand van de dakinstallatie moet worden beoordeeld, maar de dakinstallatie zoals deze is vergund. Dat de installatie in afwijking van de vergunning is gebouwd, wat daar ook van zij, is een kwestie van handhaving.
Met de nadere toelichting heeft het algemeen bestuur nu wel gemotiveerd waarom de installatie-unit niet inpandig kan worden gerealiseerd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat deze motivering niet deugdelijk is. De omstandigheid dat inmiddels hotelkamers in de nok van de kerk worden gebouwd, biedt geen grond voor het oordeel dat de in de nadere toelichting gegeven reden dat inpandige plaatsing technische problemen met zich brengt onjuist is. Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat de installatie-unit op een extra betonnen vloer moet worden geplaatst ter voorkoming van trillingen, waardoor een puntbelasting ontstaat die niet door het dak en de gevels gedragen kan worden. Wat betreft de in de nadere toelichting gegeven reden dat ventilatieroosters, die nodig zijn bij inpandige plaatsing, leiden tot aantasting van de gevel, overweegt de Afdeling dat [appellant] heeft volstaan met zijn eigen oordeel hierover en de nadere toelichting niet heeft bestreden met een rapport van een deskundig te achten persoon of instantie.
Het betoog faalt.
6.    In de tussenuitspraak is overwogen dat de Afdeling het betoog van [appellant] met betrekking tot de gevolgen van de installatie-unit voor het uitzicht vanuit zijn woning in de einduitspraak zal bespreken.
6.1.     Het betoog in hoger beroep is een niet nader gemotiveerde herhaling van hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd. In de overwegingen van de tussenuitspraak van de rechtbank is de rechtbank hierop ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die grond in de tussenuitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
parkeren
7.    Het algemeen bestuur heeft voor de beoordeling van de parkeerdruk aan het besluit van 23 juni 2017 het Aanvullend parkeeronderzoek Chassékerk van Goudappel Coffeng van 15 juni 2017 (hierna: het aanvullend parkeeronderzoek) ten grondslag gelegd.
8.    In het aanvullend parkeeronderzoek staat het volgende.
Wat betreft de parkeerbehoefte voor het Grand Café is de verwachting dat het Grand Café een lokale functie en/of een ondersteunende functie voor de Chassé Dance Studio en het Chassé Hotel heeft. Het Grand Café richt zich met de horecafunctie niet op bezoekers van buiten Amsterdam. Voor de onderbouwing van de ‘lokale functie’ is gekeken naar omliggende cafés en restaurants. Daarvoor is een enquête gehouden. Uit deze enquête volgt dat 86% van de bezoekers uit stadsdeel West komt. Van de bezoekers komt 6% per auto en van de personeelsleden 7%. Voor het Grand Café wordt verwacht dat een groot deel bestaat uit interne bezoekers van Chassé Hotel en Chassé Dance Studios zijn. Van alle personeelsleden komst 65% uit stadsdeel West en 8% van buiten Amsterdam. Op grond van de enquête wordt verwacht dat maximaal 5 parkeerplaatsen nodig zijn bij volledig extern gebruik van het Grand Café en bij een mix van intern en extern gebruik (50%/50%) maximaal 3. In het onderzoek is verder echter uitgegaan van de theoretische parkeervraagberekening van 11 parkeerplaatsen.
Er is een nieuw parkeerbezettingsonderzoek uitgevoerd, omdat inmiddels de Westermoskee en het Chassé Hotel zijn geopend en de parkeercapaciteit rondom de Chassé Dance Studios is uitgebreid. In tabel 3.1 is de huidige situatie inclusief Chassé Hotel, Chassé Dance Studios en Westermoskee vermeld en die na opening van het Grand Café. De parkeerdruk zal op vrijdagavond 90% bedragen. In een binnenstedelijk gebied is dit een acceptabele parkeerbezetting.
9.    [appellant] betoogt dat de geconstateerde gebreken niet zijn hersteld. Daartoe voert hij aan dat de parkeergarages De Wending en Piri Reis zonder nadere motivering nog steeds zijn meegenomen. Verder voert hij aan dat het onderzoek niet deugt. Het bevat tegenstrijdige opmerkingen met betrekking tot het Grand Café. Enerzijds zou dit zich niet richten op bezoekers buiten Amsterdam en anderzijds heeft het een functie voor het hotel waarvan de bezoekers van buiten Amsterdam komen. In het onderzoek wordt ten onrechte niet uitgegaan van een worstcasescenario. Dit moet worden toegepast ten aanzien van de bezetting van het hotel, het personeel van het Grand Café en de bezoekers van het Grand Café. In verband hiermee merkt hij op dat de gehouden enquête bij andere café’s in de omgeving een verkeerd beeld geven. Verder is ten onrechte het terras voor het Grand Café niet meegenomen. Het onderzoek deugt ook niet omdat de parkeerdrukmeting niet heeft plaatsgevonden in de meest relevante tijdsperiode tussen 17.00 en 19.00, aldus [appellant].
9.1.     Hoewel in het besluit van 23 juni 2017 staat dat uit onderzoek blijkt dat zowel in de openbare ruimte als in parkeergarages nog voldoende restcapaciteit beschikbaar is voor de herontwikkeling van de Chassékerk, blijkt uit het aanvullend parkeeronderzoek dat aan het besluit van 23 juni 2017 ten grondslag is gelegd dat de parkeergarages niet in dit onderzoek als beschikbare parkeercapaciteit zijn betrokken. Het algemeen bestuur heeft ter zitting toegelicht dat per abuis een alinea uit het vorige besluit is gehandhaafd.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Grand Café van zodanig andere aard is dan de cafés en restaurants die bij de enquête zijn betrokken, dat de uitkomsten van de enquête niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan het standpunt dat het Grand Café een lokale functie heeft. Dit betekent dat toepassing kon worden gegeven aan de zogenoemde "modal split" die leidt tot een reductie van de theoretische parkeervraag.  In het verkeersonderzoek Chassé Dance Studios van 8 maart 2016 van Goudappel Coffeng staat dat deze parkeervraag vanwege het Grand Café 11 parkeerplaatsen is. Dit aantal is in het aanvullend parkeeronderzoek als uitgangspunt genomen bij het onderzoek naar de verwachte parkeerbezetting in het onderzoeksgebied. Daarbij is geen rekening gehouden met een reductie van de parkeervraag vanwege interne gasten van het Chassé Hotel en de Chassé Dance Studios. Verder is bij de berekening van de theoretische parkeervraag gebruik gemaakt van de kencijfers voor verkeersgeneratie van de CROW, publicatie 317. De toegepaste kencijfer voor het Grand Café is inclusief personeel. Het betoog van [appellant] dat het aanvullend onderzoek tegenstrijdige opmerkingen bevat over de mix van intern en externe gasten en dat ten onrechte ervan uit is gegaan dat het personeel niet met de auto komt kan dan ook buiten verdere bespreking blijven. Bij het besluit van 23 juni 2017 is geen vergunning voor een terras bij het Grand Café verleend, zodat de parkeervraag die daaruit zou volgen niet bij de beoordeling hoeft te worden betrokken. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat in het aanvullend parkeeronderzoek van een onjuiste omvang van de parkeervraag vanwege het Grand Café is uitgegaan.
Het Chasséhotel is in het onderzoek naar de parkeerbezetting als bestaande functie meegenomen. Volgens de door [belanghebbende] overgelegde gegevens was de bezetting van het hotel tijdens dit onderzoek 80%. [appellant] heeft dit niet betwist. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat bij het onderzoek naar de verwachte parkeerdruk had moeten worden uitgegaan van een worstcasescenario, in dit geval een bezetting van 100%. Een dergelijk onderzoek mag worden gebaseerd op representatieve uitgangspunten. [appellant] heeft niet betwist dat een bezetting van 80% een representatieve situatie betreft.
Wat betreft het tijdstip van de parkeerdrukmeting heeft [appellant] geen aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat de parkeerdruk op het tijdstip tussen 17:00 en 19:00 uur hoger is dan het tijdstip van 21:00 waarop de parkeerdrukmeting heeft plaatsgevonden, dan wel op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het in de parkeerdrukmeting betrokken tijdstip niet representatief is.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het aanvullend parkeeronderzoek wat betreft de parkeerdruk gebreken vertoont. Het algemeen bestuur heeft dit onderzoek daarom aan zijn besluit van 23 juni 2017 ten grondslag mogen leggen. Op grond van de uitkomsten van het nadere parkeeronderzoek heeft het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met het besluit van 23 juni 2017 vergunde ontwikkelingen op het perceel niet zullen leiden tot een onaanvaardbare toename van de in de omgeving van het perceel reeds bestaande parkeerdruk.
Het betoog faalt.
verkeer
10.    Het algemeen bestuur heeft ter beoordeling van de verkeersveiligheid het aanvullend parkeeronderzoek aan zijn besluit van 23 juni 2017 ten grondslag gelegd.
11.    In het aanvullend parkeeronderzoek staat het volgende.
Aan de hand van de CROW richtlijn is de verkeersveilige capaciteit van de Chasséstraat bepaald. Op basis van de inrichtingskenmerken van de Chasséstraat is de verkeersveilige capaciteit 1.000 motorvoertuigen per etmaal vanuit het criterium ‘spelen op straat’. Uit het onderzoek van Goudappel Coffeng uit 2016 blijkt dat in de huidige situatie, de referentievariant, ongeveer 500 (504) motorvoertuigen per etmaal gebruik maken van de Chasséstraat. De verwachte verkeersdruk van de planvariant was 568 motorvoertuigen per etmaal. De prognose ging, net als bij de parkeervraag berekening, uit van een reductie voor sommige functies. Zonder reductie zou de verkeersdruk op ongeveer 680 motorvoertuigen uitkomen. Zelfs in deze worstcase situatie komt de verkeersdruk niet boven de acceptabele verkeersintensiteit van 1000 motorvoertuigen per etmaal uit. Er is daarom ook in de planvariant sprake van een verkeersveilige verkeersintensiteit in de Chasséstraat.
12.    [appellant] betoogt dat het aanvullend onderzoek naar de verkeersveiligheid nog steeds niet deugdelijk is uitgevoerd. Hij voert daartoe aan dat ten onrechte geen verkeerstellingen zijn verricht. Ook is van een te groot en daarmee niet realistisch onderzoeksgebied uitgegaan. Verder voert [appellant] aan dat in het onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de verkeersdrukte juist tussen 17:00 en 19:00 uur in de omliggende straten.
12.1.    De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak wat betreft de verkeersveiligheid een gebrek in het besluit van 12 april 2016 geconstateerd met betrekking tot de berekening van de verkeerstoename. Deze was gebaseerd op een berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen waarbij een reductie was toegepast vanwege het hotel en het Grand Café. In het aanvullend parkeeronderzoek is deze reductie voor de berekening van de verkeerstoename en daarmee de te verwachte verkeersdruk achterwege gelaten, zodat het geconstateerde gebrek is hersteld. In de huidige procedure na de tussenuitspraak staat uitsluitend ter beoordeling of het algemeen bestuur het gebrek heeft hersteld. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. [appellant] heeft tegen het besluit niet aangevoerd dat ten onrechte geen verkeerstellingen zijn verricht, dat van een te groot onderzoeksgebied is uitgegaan, dat geen rekening is gehouden met de verkeersdrukte tussen 17:00 en 19:00 uur. Naar het oordeel van de Afdeling had [appellant] deze gronden reeds tegen het besluit van 12 april 2016 naar voren kunnen brengen. Om die reden blijven deze gronden buiten inhoudelijke bespreking.
overig
13.    Voor zover [appellant] betoogt dat het besluit van 23 juni 2017 onzorgvuldig en niet consistent is omdat daarin het hotel en het Grand Café steeds in verschillende horeca-categorieën worden ingedeeld, overweegt de Afdeling dat hij deze grond niet heeft aangedragen tegen het besluit van 12 april 2016. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het besluit van 12 april 2016 naar voren hadden kunnen worden gebracht. [appellant] heeft deze grond niet tegen het besluit van 12 april 2016 aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling had [appellant] deze grond reeds tegen het besluit van 12 april 2016 naar voren kunnen brengen. Om die reden blijft deze grond buiten inhoudelijke bespreking.
conclusie
14.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 4.5 is overwogen is het hoger beroep gegrond. De uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juli 2014 in stand blijven, dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 7.5, 7.7 en 8.2 is overwogen is het beroep tegen het besluit 12 april 2016 gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
De beroepen van [appellant] tegen de besluiten van 23 juni 2017 zijn ongegrond.
15.    Het algemeen bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015 in zaken nrs. 13/4699 en 14/5616, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 22 juli 2014 in stand blijven;
III.    verklaart het beroep tegen het besluit van 12 april 2016 gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West van 12 april 2016, kenmerk 575725;
V.    verklaart de beroepen tegen de besluiten van 23 juni 2017 ongegrond;
VI.    veroordeelt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1782,00 (zegge: zeventienhonderdtweeëntachtig euro), gedeeltelijk toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Soede
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018
270.