201808742/1/A1 en 201808742/2/A1.
Datum uitspraak: 7 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het verzoek van:
[appellant], wonend te Beltrum, gemeente Berkelland,
appellant,
om herziening (artikel 8:119 van de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1684. Procesverloop
Bij uitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1684, heeft de Afdeling het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 maart 2017 gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd voor zover het college daarbij is veroordeeld in de proceskosten van het door [appellant] ingestelde beroep en heeft de Afdeling de hoogte van het bedrag van de proceskosten bepaald. Ook heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige bevestigd en heeft de Afdeling het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van het college van 19 mei 2017, kenmerk 149502/162305, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. [appellant] heeft de Afdeling bij brief van 23 oktober 2018 verzocht die uitspraak te herzien.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 november 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.G.J. Lubberink, R.B. Kattenbelt en J.L. van Eijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 19 mei 2017 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 ineens nogmaals een herplantplicht opgelegd met betrekking tot zijn perceel nabij de [locatie] te Beltrum. De Afdeling heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 19 mei 2017 bij haar uitspraak van 23 mei 2018 ongegrond verklaard.
2. [appellant] heeft de Afdeling verzocht om haar uitspraak van 23 mei 2018 te herzien. Volgens [appellant] was er geen overtreding en daarom ook geen grond voor oplegging van een last onder dwangsom, omdat de gerooide en gekapte bomen niet op een (bijzondere) bomenlijst staan en er daarom geen vergunning was vereist voor het rooien en kappen van de bomen. In dat verband heeft het college volgens [appellant] foutieve mededelingen gedaan tijdens de zitting van de rechtbank van 30 januari 2017, omdat de bedoelde lijsten niet bestaan. Daarbij wijst [appellant] in het bijzonder op de deellijst van groep e van artikel 1 van de Omgevingsverordening bijzondere bomen en -groene structuren 2010 van de gemeente Berkelland (hierna: de verordening). Ook wijst [appellant] erop dat hij in een strafrechtelijke procedure is ontslagen van alle rechtsvervolging.
3. [appellant] heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat hij een dwangsom verbeurt indien hij de last niet uitvoert.
4. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
5. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt: "De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
6. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht, of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en op die manier het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak.
7. De argumenten die [appellant] aanvoert voor zijn herzieningsverzoek voldoen niet aan de criteria die daarvoor ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gelden. De Afdeling zal dat hierna uitleggen.
Wat [appellant] aanvoert over de lijsten op de gemeentelijke website was al bij de rechtbank bekend. In de uitspraak van de rechtbank is in dat verband vermeld dat de deellijsten voor de bomen als bedoeld in de groepen c, d, en e van artikel 1 van de verordening ontbraken op de website van de gemeente. De Afdeling heeft dat herhaald in haar uitspraak van 23 mei 2018.
Met de stelling dat er geen vergunning was vereist voor het rooien en kappen van de bomen probeert [appellant] het debat te heropenen. Indien [appellant] het niet eens was met de conclusie van de rechtbank dat een vergunning was vereist voor het kappen en rooien van de bomen die vallen onder "overige landschappelijke houtopstanden", had hij hoger beroep kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank, maar dat heeft hij niet gedaan. Immers de rechtbank heeft zonder voorbehoud het volgende overwogen: "5.2 Vaststaat dat de door eiser gerooide/gekapte bomen niet op een bijzondere bomenlijst staan en geacht worden te vallen onder "overige landschappelijke houtopstanden". Voor het kappen van deze bomen was op grond van artikel 3 van de Verordening een vergunning vereist. Verweerder was derhalve bevoegd tot het opleggen van een herplantplicht." Uit het voorgaande volgt dat hetgeen [appellant] aanvoert over het vergunningvereiste geen feiten of omstandigheden oplevert als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Overigens is de Afdeling er in de uitspraak waarvan om herziening wordt gevraagd eveneens van uitgegaan dat bij het ontbreken van een lijst voor houtopstanden die behoren tot de categorie "overige landschappelijke houtopstanden" een verbod bestaat om houtopstanden als hiervoor bedoeld te kappen.
Tenslotte dateert de door [appellant] bedoelde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van vóór de uitspraak van de Afdeling, zodat daarin ook geen grond is gelegen voor herziening van de uitspraak van de Afdeling.
8. Aangezien [appellant] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, zal de voorzieningenrechter het verzoek om herziening afwijzen.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek om herziening af;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Smulders-Wijgerde
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2018
672.