201801644/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hengelo,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de gemeente.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door B. Leferink, H. Fikken en L. Davina, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 9 januari 2018 heeft het college concrete locaties in de gemeente Hengelo aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer is voorzien in plaatsing van een ORAC, aangeduid met nummer 7104, in de groenstrook ter hoogte van de Boerhaavelaan [..] (hierna: de locatie), naast [appellant]’s woning. [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.
Geschiktheid locatie
2. [appellant] betoogt dat het college in redelijkheid niet tot aanwijzing van de locatie heeft kunnen overgaan omdat de afstand tot zijn woning van 14,5 m te klein is. Daarbij komt dat het college een uitwijkmarge van 6 tot 7 m ten opzichte van het plaatsingsplan hanteert indien zich onvoorziene tegenslagen voordoen. Ter zitting heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat de feitelijke locatie van de inmiddels geplaatste ORAC afwijkt van de locatie die is opgenomen in het plaatsingsplan.
[appellant] voert verder aan dat de aanwijzing van de locatie leidt tot verslechtering van het straatbeeld, aantasting van zijn woongenot en waardevermindering van zijn woning.
2.1. Bij de keuze voor een locatie voor de plaatsing van ORAC's komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
2.2. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college verscheidene criteria, zoals neergelegd in het besluit van de raad van de gemeente Hengelo van 1 juli 2015, gehanteerd. De criteria zijn:
- de gemiddelde brengafstand naar een ondergrondse container binnen de bebouwde kom is 250 m;
- minimaal 200 huishoudens op een ondergrondse container;
- in verband met verkeersveiligheid locaties waar mogelijk op doorgaande routes;
- rekening houden met kabels/leidingen en hoofdgroenstructuur;
- bij voorkeur op gemeentegrond, op redelijke afstand van woningen.
2.3. Het college heeft bij brief van 15 januari 2018 gereageerd op de zienswijze van [appellant]. Daarin staat dat met toepassing van de plaatsingscriteria is gezocht naar de meest optimale plekken voor de plaatsing van ORAC’s. Daarbij wordt een minimale afstand van 1,50 m tussen de gevel en de ORAC gehanteerd. Binnen de mogelijkheden worden de ORAC’s zo ver mogelijk van de gevel geplaatst.
Het college heeft daarin voorts toegelicht dat de ORAC’s grotendeels ondergronds worden geplaatst, waarbij de hoogte van het bovengrondse gedeelte ongeveer 1 m bedraagt. Volgens het college leidt plaatsing van de ORAC’s dan ook niet tot verslechtering van het straatbeeld en vermindering van het woongenot.
2.4. De afstand van de in het plaatsingsplan op de locatie voorziene ORAC tot de gevel van de woning bedraagt met 14,5 m meer dan het minimum van 1,50 m, zodat de locatie in zoverre niet in strijd is met de door het college gehanteerde minimumafstand. Ook indien gebruik wordt gemaakt van de maximale uitwijkmarge, voldoet de locatie aan de minimumafstand. Dat de feitelijke locatie afwijkt van de locatie in het plaatsingsplan, is de Afdeling niet gebleken. Het college heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat de stippen in het plaatsingsplan, waarmee de locaties van de ORAC’s zijn aangewezen, vanwege de schaal van de kaart een diameter van 7 m hebben, en dat de ORAC binnen die contour is geplaatst.
In de enkele stelling van [appellant] dat plaatsing van de ORAC tot waardevermindering van zijn woning zal leiden, heeft het college geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC zodanig zal dalen dat het college een andere locatie had moeten aanwijzen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de locatie niet goed bereikbaar is voor de milieudiensten die zorgdragen voor het legen van de ORAC. De vuilniswagen moet een smalle zijstraat met veel geparkeerde auto’s inrijden om de ORAC te kunnen bereiken. Daardoor ontstaan er verkeersonveilige situaties en schade aan bomen, grasvelden en stoepranden. Met de aanwijzing van de locatie zijn de bereikbaarheidsproblemen die zich voordeden bij locatie 7102 aan de Van Swietenstraat, die naar aanleiding van de aanwijzing van de onderhavige locatie is opgeheven, niet opgelost, aldus [appellant].
3.1. Anders dan het college ter zitting heeft gesteld, maakt de omstandigheid dat [appellant] de door hem verwachte bereikbaarheidsproblemen niet in zijn zienswijze over het ontwerpplaatsingsplan heeft vermeld, niet dat hij dit argument niet meer kan aanvoeren in beroep. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht staat daar niet aan in de weg. De Afdeling zal deze beroepsgrond derhalve inhoudelijk beoordelen.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat een team van onder meer verkeersdeskundigen en medewerkers van afvalinzameldienst Twente Milieu de locatie ter plaatse heeft beoordeeld en geschikt heeft bevonden. Er waren geen bedenkingen over de veiligheid, aldus het college.
Gelet op deze toelichting is de Afdeling niet gebleken dat de ORAC niet goed bereikbaar is voor de afvalinzameldienst, of dat het legen van de ORAC tot zodanig onaanvaardbare verkeersonveilige situaties leidt dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat plaatsing van de ORAC op de locatie zal leiden tot stankoverlast. De containers zijn niet goed afgesloten en verspreiden een duidelijk waarneembare geur. De stankoverlast zal bij laagbouwwoningen, zoals de zijne, erger zijn dan bij hoogbouw. Dat ondergrondse containers al jaren worden gebruikt nabij hoogbouw en volgens het college nauwelijks tot klachten hebben geleid, is dus niet relevant. Bovendien zijn er reeds klachten ingediend over stankoverlast bij andere locaties, aldus [appellant].
4.1. Het college heeft zich in de brief van 15 januari 2018 op het standpunt gesteld dat ondergrondse verzamelcontainers al jaren worden gebruikt bij hoogbouw en dat er nauwelijks klachten over stankoverlast zijn ontvangen. De te verwachten overlast is beperkt omdat dat de ORAC’s ondergronds zijn geplaatst, bestaan uit twee halve schalen die tegen elkaar indraaien en twee maal per jaar van binnen en buiten grondig worden gereinigd.
Gelet op deze motivering ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mogelijke stankhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de komst van de ORAC zal leiden tot zwerfvuil rondom de locatie. Het college erkent in de Nota van antwoord dat zwerfvuil mogelijk zal voorkomen en kan volgens [appellant] dus niet volstaan met de opmerking dat hiervan melding kan worden gemaakt. Daarmee wordt het probleem naar de inwoners verschoven, aldus [appellant].
5.1. Het college heeft in de Nota van antwoord toegelicht dat weliswaar niet kan worden gegarandeerd dat de locaties van de ORAC’s te allen tijden schoon zullen zijn, maar dat de containers wekelijks worden geleegd en dat wordt opgetreden tegen onjuist gebruik. Indien er vuil rondom een ondergrondse container wordt aangetroffen, kan hiervan melding worden gemaakt. Als kan worden vastgesteld wie het afval onjuist heeft aangeboden, zal het college daartegen handhavend optreden.
Gelet op deze toelichting bestaat er naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat aanwijzing van de locatie tot bovenmatige overlast door zwerfvuil zal leiden. Dat melding kan worden gemaakt van zwerfvuil, betekent niet dat het probleem naar de inwoners wordt verschoven. Het opruimen van en het eventueel handhavend optreden tegen onjuist aangeboden afval is nog steeds de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het college heeft in de vrees voor hinder als gevolg van zwerfvuil dan ook geen reden hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
Alternatieve locaties
6. [appellant] betoogt dat het college de voorkeur had moeten geven aan de door hem in de zienswijze voorgestelde alternatieve locaties. Anders dan het college in de Nota van antwoord stelt, bevinden deze alternatieven zich ten noorden van de locatie, zodat zij juist tot een betere dekkingsgraad zouden leiden. De alternatieve locaties voldoen aan de plaatsingscriteria en zijn ook beter bereikbaar dan de locatie, aldus [appellant].
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] aangedragen alternatieve locaties minder geschikt zijn op basis van de plaatsingscriteria en zouden leiden tot een slechtere dekkingsgraad. Om een betere dekkingsgraad te bereiken, kunnen eventuele alternatieven alleen ten noorden van de locatie worden gesitueerd. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de door [appellant] genoemde alternatieve locaties minder geschikt zijn omdat zij niet langs doorgaande routes zijn gelegen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de alternatieve locaties niet voldoen aan de in 2.2 van deze uitspraak vermelde plaatsingscriteria. Het college behoefde daarom in redelijkheid niet de voorkeur te geven aan de alternatieve locaties.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Polak w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
531-912.