ECLI:NL:RVS:2018:3972

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
201800781/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van een dwangsomverzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Hulst had op 8 augustus 2016 een dwangsom van € 9.000,00 ingevorderd, welke door [appellant] als verbeurd werd beschouwd. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 17 maart 2017, heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank, die dit beroep op 12 december 2017 eveneens ongegrond verklaarde. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 november 2018 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting is de vraag aan de orde gesteld of het hoger beroep ontvankelijk is. De Afdeling heeft vastgesteld dat het hoger beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift begon op 14 december 2017, en de laatste dag om dit in te dienen was 24 januari 2018. Het hoger beroepschrift is echter pas op 25 januari 2018 verzonden, wat betekent dat het te laat is ingediend.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat [appellant] niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en is er geen inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden gedaan. De beslissing werd op 5 december 2018 openbaar uitgesproken, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201800781/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kuitaart, gemeente Hulst,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2017 in zaak nr. 17/3415 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2016 heeft het college een volgens hem door [appellant] verbeurde dwangsom van € 9.000,00 ingevorderd.
Bij besluit van 17 maart 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door P. Verstraeten, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De Afdeling ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het hoger beroep ontvankelijk is.
2.    Uit artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Uit artikel 6:7 van de Awb volgt dat de termijn voor het instellen van hoger beroep zes weken bedraagt.
Een afschrift van de aangevallen uitspraak is op 13 december 2017, overeenkomstig artikel 8:37, eerste lid, van de Awb, aangetekend verzonden aan [appellant]. De termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift is derhalve aangevangen op 14 december 2017 en de laatste dag van de termijn was 24 januari 2018.
Uit de dagtekening en de poststempel van het hoger beroepschrift blijkt dat het op 25 januari 2018 per post is verzonden. Dit is daarom niet binnen de termijn ingediend. De stelling van [appellant] ter zitting dat hij het hoger beroepschrift wel tijdig ter post heeft bezorgd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat geen stukken zijn overgelegd waaruit dit blijkt.
Nu het hoger beroepschrift te laat is ingediend en niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest, is het hoger beroep niet-ontvankelijk. De Afdeling komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
457-884.