ECLI:NL:RVS:2018:3919

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
201808906/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de overdracht van een vreemdeling aan het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had besloten om de vreemdeling op 11 oktober 2018 over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank een gebrek heeft vastgesteld in het besluit van de staatssecretaris, omdat de vreemdeling niet in de gelegenheid was gesteld om zich uit te laten over het voornemen tot overdracht. De rechtbank had dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd, maar had geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank dit gebrek niet had mogen negeren en dat de staatssecretaris veroordeeld moet worden tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen proceskostenveroordeling bevatte, en bevestigt de uitspraak voor het overige. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 29 november 2018.

Uitspraak

201808906/1/V3.
Datum uitspraak: 29 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2018 in zaak nr. NL18.19328 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling medegedeeld dat hij aan het Verenigd Koninkrijk zal worden overgedragen.
Bij uitspraak van 5 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen de vreemdeling in grief 1 aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.    In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte het door haar vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd zonder daarbij de staatssecretaris te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
2.1.    De rechtbank heeft overwogen dat een gebrek kleeft aan het besluit omdat de staatssecretaris de vreemdeling niet in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over zijn voornemen hem over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Gelet op dit gebrek, had zij de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2018 in zaak nr. NL18.19328, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Bakker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018
395.