201808906/1/V3.
Datum uitspraak: 29 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2018 in zaak nr. NL18.19328 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling medegedeeld dat hij aan het Verenigd Koninkrijk zal worden overgedragen.
Bij uitspraak van 5 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen de vreemdeling in grief 1 aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte het door haar vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd zonder daarbij de staatssecretaris te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat een gebrek kleeft aan het besluit omdat de staatssecretaris de vreemdeling niet in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over zijn voornemen hem over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Gelet op dit gebrek, had zij de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 november 2018 in zaak nr. NL18.19328, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Bakker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018
395.