201803000/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2018 in zaak nr. 17/2290 + 17/1655 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2017 de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2016 herzien naar nihil.
Bij besluit van 31 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2015 definitief berekend en vastgesteld op nihil en de teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 mei 2017 en 30 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen voormelde besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.W. Weehuizen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het voor deze uitspraak relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellante] heeft met ingang van 1 juli 2015 kinderopvangtoeslag aangevraagd in verband met de opvang van haar kind bij [kindercentrum]. In 2015 en 2016 heeft zij voorschotten ontvangen. Haar [echtgenoot] was vanaf 5 juli 2015 woonachtig in Turkije. Bij het besluit van 31 maart 2017 is de kinderopvangtoeslag over 2015 definitief vastgesteld op nihil. Tevens is van [appellante] een bedrag van € 4.897,00 aan teveel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2015 teruggevorderd. Het voorschot kinderopvangtoeslag over 2016 is bij het besluit van 10 februari 2017 vastgesteld op een bedrag van € 9.874,00. Bij het besluit van 10 maart 2017 is de kinderopvangtoeslag over 2016 herzien naar nihil. Ook over 2016 zijn de teveel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag teruggevorderd. Voor de periode 1 tot 5 juli 2015 heeft de dienst aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat haar toeslagpartner voldoet aan de eisen die gelden voor de kinderopvangtoeslag. Voor de periode van 5 juli tot en met 31 december 2016 heeft de dienst aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat de toeslagpartner van [appellante] gedurende deze periode in Turkije verbleef en daarom niet voldeed aan de eisen die gelden voor de kinderopvangtoeslag. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat het onredelijk is dat zij de ontvangen kinderopvangtoeslag moet terug betalen. Zij was niet bekend en kon ook niet bekend zijn met de voorwaarde dat de partner in Nederland, een andere EU-lidstaat of in Zwitserland moet verblijven om recht te hebben op kinderopvangtoeslag.
3. De rechtbank heeft wat betreft de periode van 1 juli tot 5 juli 2015 overwogen dat [appellante] de stelling van de Belastingdienst/Toeslagen dat zij niet heeft gereageerd op het verzoek om informatie, niet heeft betwist. Ook uit de stukken is niet gebleken dat zij hieraan heeft voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] daarom in deze periode geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat nu de toeslagpartner van [appellante] vanaf 5 juli 2015 op een adres in Turkije was ingeschreven, niet is voldaan aan de in artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) gestelde voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor kinderopvangtoeslag. Gelet op de dwingendrechtelijke formulering van deze bepaling, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat genoemde bepaling geen ruimte laat over de periode van 5 juli 2015 tot en met 31 december 2016 kinderopvangtoeslag toe te kennen. Dat [appellante] aan de overige voorwaarden voldoet en de informatievoorziening op de website en in de aanvraag volgens [appellante] gebrekkig is, maakt niet dat de Belastingdienst/Toeslagen kan afwijken van deze wettelijke regeling, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), de ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag van [appellante] moet terugvorderen.
4. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft geoordeeld dat zij in de periode van 1 juli tot 5 juli 2015 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag omdat haar echtgenoot tot 5 juli 2015 in Nederland heeft gewoond en zij op basis van het voorhanden inkomen recht had op kinderopvangtoeslag.
4.1. Bij brief van 13 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] verzocht om over deze periode bewijsstukken toe te sturen. Uit de stukken is niet gebleken dat [appellante] aan dit verzoek heeft voldaan, zodat de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft kunnen vaststellen dat recht op kinderopvangtoeslag bestaat. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellante] in deze periode geen aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat, nu de Belastingdienst/Toeslagen de schijn heeft gewekt dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag in 2015 en 2016, de uitbetaalde kinderopvangtoeslag niet kan worden teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet zorgvuldig gehandeld door niet op begrijpelijke wijze duidelijk te maken dat zij, in verband met een verblijf van haar echtgenoot in Turkije vanaf 5 juli 2015, geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, aldus [appellante].
5.1. Dat in de periode van 5 juli 2015 tot en met december 2016 niet is voldaan aan de eis van artikel 1.6 van de Wkkp, wordt niet betwist. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2406), vloeit uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vijfde lid, van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:113) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Gesteld noch gebleken is dat door een daartoe bevoegd persoon een concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan waaraan [appellante] de in rechte te honoreren verwachting kon ontlenen dat zij in deze periode recht heeft op kinderopvangtoeslag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. 5.2. Het betoog van [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen niet zorgvuldig heeft gehandeld door niet op begrijpelijke wijze duidelijk te maken dat zij, in verband met een verblijf van haar echtgenoot in Turkije, geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, faalt eveneens. Uit artikel 1.6, derde lid, aanhef en onder a, van de Wkkp volgt dat slechts aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont. Daarbij zij opgemerkt dat deze voorwaarde ook op de algemene website van de Belastingdienst is vermeld. Tevens is op deze website vermeld dat wijzigingen die gevolgen hebben voor een toeslag, binnen 4 weken moeten worden doorgegeven aan de Belastingdienst.
5.3. Nu de kinderopvangtoeslag over 2015 in het besluit van 31 maart 2017 definitief is berekend en is vastgesteld op nihil en dus op een lager bedrag dan het bedrag dat aan voorschotten is verstrekt, leidt dit tot een terug te vorderen bedrag. Nu het voorschot kinderopvangtoeslag over 2016 in het besluit van 10 maart 2017 is herzien naar nihil, leidt dit eveneens tot een terug te vorderen bedrag.
Zoals de Afdeling eerder meermaals heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 11 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2746) en in de eerder vermelde uitspraak van 18 juli 2018, is de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd van terugvordering af te zien, indien een herziening van een voorschot of de definitieve vaststelling van kinderopvangtoeslag leidt tot een terug te vorderen bedrag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de teveel ontvangen kinderopvangtoeslag van [appellante] mocht terugvorderen. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
902-343. BIJLAGE
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.3:
[…]
2. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat:
[…]
Artikel 1.6:
[…]
3. Een ouder met een partner heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
a. in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat of in Zwitserland arbeid verricht,
b. een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland,
c. een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder f, g, j, k of l.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 5a:
1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
[…]
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
artikel 3:
1. Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
[…]
artikel 16:
1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
[…]
5. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.
[…]
6. Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
[…]
artikel 26:
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.