ECLI:NL:RVS:2018:3881

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
201708162/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor voetbalcourt te Bergen op Zoom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 30 augustus 2017 het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom ongegrond verklaarde. Het college had op 8 augustus 2016 een omgevingsvergunning verleend aan Memo B.V. voor het bouwen van een voetbalcourt op het perceel Meilustweg 31 te Bergen op Zoom. Appellanten, eigenaren van een nabijgelegen perceel, stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college niet bevoegd was om de vergunning te verlenen.

De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het perceel door Praktijk Memo, die geestelijke gezondheidszorg biedt, niet in strijd was met het bestemmingsplan. Appellanten voerden aan dat de praktijk niet voldeed aan de vereisten van het bestemmingsplan en dat er een afwijkingsprocedure had moeten worden gevolgd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 september 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als vertegenwoordigers van het college en Memo B.V. aanwezig waren.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de speelvoorzieningen, waaronder het voetbalcourt, niet in strijd waren met het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigde dat het college de omgevingsvergunning terecht had verleend, omdat de voorzieningen ten dienste stonden van de praktijk en de voorschriften die aan de vergunning waren verbonden, voldoende waarborgen boden voor de omgeving. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201708162/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Bergen op Zoom,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 augustus 2017 in zaken nrs. 17/1721 en 17/1673 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2016 heeft het college aan Memo B.V. omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een voetbalcourt op het perceel Meilustweg 31 te Bergen op Zoom (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 januari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Memo B.V. hebben een schriftelijke reactie gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr. 201708169/1/A1, behandeld op 4 september 2018, waar [appellant A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. F.C. Suijkerbuijk, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Memo B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. E. Gadzo, advocaat te Bergen Op Zoom, als partij gehoord. Daarna zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1.    Praktijk Memo is een praktijk voor geestelijke gezondheidszorg en tevens een logeerhuis voor mensen met een beperking, gevestigd op het perceel. Praktijk Memo behandelt sinds 2014 gedurende drie dagdelen per week een groepje van 8 tot 15 kinderen in de leeftijd van 5 tot 15 jaar oud. De kinderen moeten op andere dagen naar school.
Deze zorg biedt de kinderen behandeling en structuur en ontlast tegelijk de huiselijke kring. Er zijn nooit meer dan 15 kinderen aanwezig gedurende 3 dagdelen per week.
Verder wordt er een vaste geroep van 25 volwassenen dagbesteding geboden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Er zijn niet elke dag 25 volwassenen aanwezig, maar deze groep wordt verspreid over verschillende dagdelen in de week behandeling geboden.
Voorts wordt een wisselend aantal kinderen en volwassenen poliklinisch behandeld. Deze behandeling kan variëren van 1 keer per week tot 1 keer per jaar.
2.    Ten tijde van het besluit op bezwaar waren [appellant A] en [appellant B] eigenaren van het perceel [locatie A] te Bergen op Zoom. Dit perceel ligt in de buurt van het perceel.
3.    Op 24 juni 2016 heeft Memo een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ter legalisering van een gerealiseerd speelveld met speelvoorzieningen en een voetbalcourt op het perceel.
Het college heeft de gevraagde vergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college daarom niet bevoegd is met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen.
[appellant] voert daartoe aan dat Praktijk Memo wordt geleid door [geamchtigden], beiden psychiatrisch verpleegkundigen, die geen medici of gediplomeerde gedragsdeskundigen zijn.
Verder voert [appellant] aan dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan en het aanvragen van een gebruiksontheffing om de logiesfuncties mogelijk te maken, deze praktijk geen ziekenhuis, artsenpraktijk, kliniek, dagverblijf of consultatiebureau was maar een praktijk voor geestelijke gezondheidszorg en een logeerhuis. Volgens [appellant] heeft de praktijk haar aandachtsgebied binnen de geestelijke gezondheidszorg veranderd en sterk uitgebreid, terwijl Memo destijds vrijstelling heeft verkregen voor het voeren van een kleine praktijk met maximaal zes bedden waarvan incidenteel gebruik werd gemaakt. Door thans te stellen dat de praktijk, zoals deze in 2010 werd gevoerd en waarvoor ontheffing is verleend, gelijk te stellen met SBI-code 85 is volgens [appellant] niet alleen in strijd met de realiteit, maar ook in strijd met de rechtszekerheid. Hierdoor is hem de mogelijkheid ontnomen om bezwaar of beroep in te stellen tegen een praktijk zoals die nu bestaat, aldus [appellant].
Voorts voert [appellant] aan dat op grond van de toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten eerst een afwijkingsprocedure had moeten worden gevolgd waarbij een belangenafweging moet worden gemaakt en waarbij alle mogelijke vormen van overlast voor de omgeving aan de orde kunnen worden gesteld.
[appellant] vindt steun voor zijn betoog in hetgeen is vermeld op pagina 5 van de op 1 november 2014 vastgestelde notitie "Beleidsregels planologische kruimelgevallen, gemeente Bergen op Zoom".
4.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Meilust woongebied" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven", met de aanduidingen "B(2)4/6 60% (bedrijven die voorkomen in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met een goot-/bouwhoogte van 4 m, respectievelijk 6 m en een bebouwingspercentage van 60% en "B(z)" zonder gebouwen en overkappingen.
4.2.    Artikel 13, lid 1.1, luidt:
"De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    bedrijfsdoeleinden;
b.     overige bij bedrijven behorende voorzieningen;
met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken een en     ander met inachtneming van de situering van bedrijven op percelen     grenzend aan woonpercelen en liggend in een woongebied en met     dien verstande dat:
c.     de gronden met de nadere aanwijzing (z) zijn bestemd     overeenkomstig de aangrenzende en bijbehorende gronden; (…)"
Artikel 13, lid 1.2, luidt:
"De op kaart aangewezen gronden zijn ter plaatse van de op de kaart opgenomen subbestemming B(2) tevens bestemd voor:
a.    een bedrijf behorend tot categorie 1 of 2 van de Staat van     Bedrijfsactiviteiten;"
Artikel 13, tweede lid, luidt:
"Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd met dien verstande, dat: (…)"
4.3.    Voor de vestiging van Praktijk Memo heeft het college bij besluit van 31 augustus 2010 met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening een gebruiksontheffing van het bestemmingsplan verleend. Volgens het college is deze ontheffing destijds verleend om een logiesfunctie mogelijk te maken.
Het college heeft zich in het besluit op bezwaar evenwel op het standpunt gesteld dat de vestiging van een praktijk voor geestelijke gezondheidszorg inclusief logiesfunctie op het perceel, niet in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dat standpunt juist is.
In artikel 13, lid 1.2 van de planvoorschriften is bepaald dat bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
Hieronder vallen volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de categorie ‘Gezondheids- en welzijnszorg’ Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven’ (SBI 8512 en 8513, milieucategorie 1) en tevens ‘Ziekenhuizen’ en ‘Verpleeghuizen’ (SBI 8511 en 853, milieucategorie 2).
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het gebruik dat Praktijk Memo van het perceel maakt inclusief de logiesfunctie, onder de functies Dagverblijf en Verpleeghuis kan worden gebracht. Dat de begeleiding in Praktijk Memo plaatsvindt door twee psychiatrisch verpleegkundigen die geen medici of gediplomeerde gedragsdeskundigen zijn, is voor dat oordeel niet relevant.
Evenmin is relevant in hoeverre Praktijk Memo zich sinds het vaststellen van het bestemmingsplan heeft ontwikkeld, omdat deze ontwikkeling, voor zover daar al sprake van is, niet in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming.
Voorts verwijst [appellant] tevergeefs naar de toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Aan deze toelichting wordt slechts toegekomen als de Staat van Bedrijfsactiviteiten onduidelijk is. Die situatie doet zich evenwel niet voor.
4.4.    Niet  in geschil is dat de in geding zijnde speelvoorzieningen ‘bouwwerken’ zijn als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de planregels.
Het college heeft aannemelijk gemaakt dat de speelvoorzieningen ten dienste staan van Praktijk Memo. Zo worden de speelvoorzieningen binnen het kader van therapie gebruikt door de kinderen die in de praktijk worden behandeld en waarvan het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de praktijk. Om die ondergeschiktheid te waarborgen en de overlast voor de omgeving te beperken, heeft het college in het bestreden besluit aan de verleende omgevingsvergunning voorschriften verbonden, namelijk:
•    gebruik voetbalkooi maximaal 30 minuten per dagdeel;
•    gebruik tussen 8.00 uur en 18.00 uur;
•    geen gebruik voetbalkooi op zondagen.
4.5.        Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld  dat de in geding zijnde speelvoorzieningen op het perceel niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Dat betekent dat het college gehouden was om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. [appellant] betoogt daarom tevergeefs dat eerst een afwijkingsprocedure had moeten worden gevolgd.
Nu er geen afwijkingsprocedure hoefde te worden gevolgd, is hetgeen is vermeld op pagina 5 van de beleidsregels "Kruimelgevallen" van 2014 waar [appellant] naar heeft verwezen, niet relevant. Aan die verwijzing kan daarom niet de betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan wenst toe te kennen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
543.