ECLI:NL:RVS:2018:3877

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
201801324/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester van Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een huisverbod ongegrond heeft verklaard. De burgemeester van Amsterdam had op 20 januari 2018 een huisverbod opgelegd aan [appellant], waarbij hij hem gelastte de woning onmiddellijk te verlaten en gedurende tien dagen geen contact op te nemen met zijn echtgenote en kinderen. Dit besluit was gebaseerd op een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld, waaruit bleek dat [appellant] fysiek geweld had gebruikt tegen zijn echtgenote en dat er een ernstig vermoeden van gevaar voor de veiligheid van de betrokkenen bestond.

De rechtbank bevestigde in haar uitspraken dat er voldoende grond was voor het huisverbod, en dat de burgemeester terecht had geoordeeld dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde. [appellant] voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er voldoende grond was voor het huisverbod en dat zijn argumenten niet goed waren meegenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie en het advies van de zorgcoördinator terecht het huisverbod heeft opgelegd en verlengd.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de terughoudende toetsing correct had uitgevoerd en dat de burgemeester zorgvuldig had overwogen of het huisverbod gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd. De Afdeling concludeerde dat het belang van de veiligheid van de achterblijvers zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om contact te hebben met zijn gezin.

Uitspraak

201801324/1/A3.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen mondelinge uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 26 januari 2018 in zaken nrs. 13/642183, 18/351, 13/642186 en 18/78 en 1 februari 2018 in zaken nrs. 13/642489, 18/481, 13/6422490 en 18/99 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2018 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning gelegen aan de [locatie] in Amsterdam (hierna: de woning) onmiddellijk te verlaten en voor een periode van tien dagen niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens heeft de burgemeester [appellant] gelast om gedurende deze periode geen contact op te nemen met de in die woning wonende personen, te weten zijn echtgenote en kinderen.
Bij mondelinge uitspraak van 26 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 januari 2018 heeft de burgemeester het opgelegde huisverbod met een aansluitende periode van 18 dagen verlengd tot 17 februari 2018.
Bij mondelinge uitspraak van 1 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen beide uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T. de Heer, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F.W.E. Eekhof en mr. A. Klugkist, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De burgemeester heeft het bij besluit van 20 januari 2018 aan [appellant] opgelegde huisverbod gebaseerd op het door de politie-eenheid Amsterdam ingevulde Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: het RiHG). Het RiHG vermeldt dat [appellant] fysiek geweld heeft gebruikt tegen zijn echtgenote door haar drie keer in het gezicht te slaan. Verder vermeldt het RiHG dat de echtgenote heeft verklaard dat [appellant] denkt dat zij vreemd gaat, dat het geweld van [appellant] jegens haar de laatste drie jaren toeneemt, dat zij aangifte heeft gedaan bij de politie en daardoor bang is voor gewelddadig gedrag van [appellant], dat [appellant] vaak haar mobiele nummer wijzigt en haar telefoon heeft afgepakt en dat [appellant] haar heeft gedwongen te stoppen met het volgen van Nederlandse les. Voorts vermeldt het RiHG dat [appellant] heeft verklaard dat zijn echtgenote denkt dat hij in Marokko is vreemdgegaan en dat hij en zijn echtgenote met de hoofden tegen elkaar zijn gebotst toen hij aan haar handen trok. De burgemeester heeft zich in dat besluit op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met [appellant] in de woning wonen. Tevens heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat het belang van het opleggen van het huis- en contactverbod, te weten het vergroten van de veiligheid van de achterblijvers en het creëren van een adempauze, zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij het vrijelijk kunnen betreden van de woning en het opnemen van contact met de achterblijvers.
De burgemeester heeft het verlengingsbesluit van 29 januari 2018 gebaseerd op het beleidsadvies van RVE Onderwijs, Jeugd en Zorg van 29 januari 2018. In het beleidsadvies wordt gewezen op de inhoud van het zorgadvies van de zorgcoördinator van de Blijf Groep Amsterdam van 29 januari 2018. Het zorgadvies vermeldt dat Jeugdbescherming Regio Amsterdam met twee van de vier kinderen heeft gesproken en dat deze kinderen het huiselijk geweld hebben beaamd. Het zorgadvies vermeldt verder dat [appellant] te kennen heeft gegeven dat de problemen in het huwelijk meevallen, dat tussen hem en zijn echtgenote af en toe over en weer sprake is van fysiek geweld, dat zijn echtgenote vreemd gaat met andere mannen, dat vervolghulpverlening niet nodig is en dat hij als oplossing voor de problemen ziet dat zijn echtgenote haar telefoon wegdoet. Volgens de zorgcoördinator lijkt [appellant] het huiselijk geweld en de impact daarvan op zijn kinderen te bagatelliseren. Blijkens het zorgadvies heeft een systeemgesprek plaatsgevonden waarbij ook de Jeugdbescherming aanwezig was. Over dat gesprek vermeldt het zorgadvies dat [appellant] zijn echtgenote om vergiffenis heeft gevraagd en haar heeft beloofd dat alles zal veranderen als hij haar nog een kans geeft. De echtgenote heeft tijdens dat gesprek te kennen gegeven dat zij door de jarenlange mishandelingen niet meer met [appellant] verder wil leven, dat zij van hem wil scheiden en dat zij om die reden erg bang voor hem is. Tijdens dat gesprek is tevergeefs geprobeerd om afspraken te maken, omdat [appellant] voornamelijk bezig was zijn echtgenote ervan te overtuigen dat ze hem nog een kans moet geven en zijn echtgenote daarop weer reageerde. Dat gesprek werd beëindigd zonder dat veiligheidsafspraken zijn gemaakt, omdat [appellant] en zijn echtgenote steeds harder gingen praten en de emoties opliepen. De zorgcoördinator adviseert een verlenging van het tijdelijk huisverbod, gezien de heftige emoties bij de echtgenote van [appellant] die te kennen heeft gegeven bang voor hem te zijn, de onmogelijkheid om veiligheidsafspraken te maken, de omstandigheid dat [appellant] het geweld lijkt te bagatelliseren, de inschatting van de Jeugdbescherming dat het onveilig is voor de kinderen als [appellant] thans terugkeert naar de woning, en het verschil in beleving van de problematiek tussen [appellant] en zijn echtgenote. Volgens de zorgcoördinator is de kans groot dat de situatie opnieuw escaleert in de zin dat sprake zal zijn van huiselijk geweld, indien het huisverbod na tien dagen afloopt. De burgemeester heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de dreiging van het gevaar, dan wel het ernstige vermoeden daarvan, als uiteengezet in het besluit van 20 januari 2018, zich thans voortzet. Gelet op de voortzetting van dat gevaar heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat het belang bij het verlengen van een huisverbod, namelijk het bieden van veiligheid aan achterblijvers en het verder op gang komen van hulpverlening, zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om contact met de achterblijvers op te nemen en zich vrijelijk in en rondom de woning te kunnen bewegen.
Het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank in haar uitspraak van 26 januari 2018 ten onrechte heeft overwogen dat voldoende grond aanwezig is voor ten minste een ernstig vermoeden dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn echtgenote. De rechtbank heeft die overweging voorts ten onrechte gebaseerd op een terughoudende toetsing van het besluit van 20 januari 2018, aldus [appellant]. [appellant] voert aan dat de rechtbank de feiten en omstandigheden die in zijn voordeel pleiten buiten beschouwing heeft gelaten. [appellant] wijst erop dat hij in beroep heeft aangevoerd dat de ruzie met zijn echtgenote geenszins uit de hand is gelopen, maar dat het is gebleven bij een korte woordenwisseling waarbij is gescholden. Daarnaast stelt [appellant] zich op het standpunt dat uit de documentatie die bij de gemeente en de politie bekend is, blijkt dat hij nimmer enige vorm van geweld heeft gebruikt, dan wel andere bedreigingen heeft geuit. Voorts wijst [appellant] op het RiHG. Daaruit blijkt dat hij op tien van de twintig risico-indicatoren foutloos heeft gescoord, terwijl niet blijkt wat de grens is tussen de in het RiHG gebezigde gradaties van risico-inschatting, te weten 'geen of zwak signaal', 'sterk signaal' en 'hoog risico'. Gelet daarop is het RiHG gebrekkig en onvolledig en derhalve ten onrechte aan het besluit van 20 januari 2018 ten grondslag gelegd. Door de feiten en omstandigheden slechts terughoudend te toetsen, heeft de rechtbank op onjuiste wijze uitspraak gedaan, aldus [appellant].
2.1.    Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […]".
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:749), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
2.3.    De stelling van [appellant] dat de rechtbank terughoudend heeft getoetst of in dit geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond, berust op een onjuiste lezing van de rechtbankuitspraak van 26 januari 2018. De rechtbank heeft de terughoudende toetsing beperkt tot de door de burgemeester gemaakte afweging. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het besluit van 20 januari 2018 voldoende grond aanwezig was om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordeed. Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit de rechtbankuitspraak van 26 januari 2018 dat de rechtbank de door [appellant] aangevoerde stellingen die, zoals [appellant] stelt, voor hem pleiten, bij haar toetsing van het besluit van 20 januari 2018 heeft betrokken. Dat blijkens het RiHG ten aanzien van [appellant] niet op alle risico-indicatoren sprake is van een sterk signaal, laat onverlet dat het RiHG de door de burgemeester in het besluit van 20 januari 2018 gemaakte inschatting over het gevaar voor de veiligheid van personen kan dragen.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank in haar uitspraak van 1 februari 2018 ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester, gelet op het aan het besluit van 29 januari 2018 ten grondslag liggende advies en de omstandigheid dat er nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt, van zijn bevoegdheid tot verlenging van het huisverbod gebruik heeft mogen maken. [appellant] voert aan dat de omstandigheid dat nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt, onverlet laat dat hij heeft getracht tot overeenstemming met zijn echtgenote te komen en de relatie juist omwille van de kinderen in stand wil houden. [appellant] bestrijdt dat hij de indruk heeft gewekt de impact van het huiselijk geweld en de gevolgen daarvan op de kinderen te bagatelliseren. Het is juist zijn echtgenote die keer op keer afspraken heeft afgezegd en te kennen heeft gegeven te willen scheiden. De aangevallen uitspraak is onjuist, omdat daarin geen objectief beeld wordt gegeven van de gestelde feiten en omstandigheden, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 9, eerste lid, van de Wth luidt: "De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. […]".
4.    Gelet op de hiervoor onder 1 weergegeven inhoud van het aan het beleidsadvies ten grondslag liggende zorgadvies, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in dit geval van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen, gebruik heeft mogen maken.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Borman    w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
610.