ECLI:NL:RVS:2018:3850
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 juli 2017 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 25 januari 2018 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 8 oktober 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen andere strekking heeft dan het verzoek om te bepalen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven, en heeft daarom het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft beslist dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen nieuw besluit op het gemaakte bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Dit besluit is openbaar uitgesproken op 23 november 2018.