ECLI:NL:RVS:2018:3849
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en verzoek om voorlopige voorziening
Op 23 november 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 oktober 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond had verklaard en de staatssecretaris had opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.
De staatssecretaris had op 18 mei 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar op 12 maart 2018 ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet correct had gehandeld en vernietigde zijn besluit. In het hoger beroep verzocht de staatssecretaris de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet aan de uitspraak van de rechtbank hoefde te voldoen totdat er een definitieve uitspraak in het hoger beroep was gedaan.
De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek van de staatssecretaris geen verdere strekking had dan het uitstellen van de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Gezien de belangen van beide partijen, oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.