ECLI:NL:RVS:2018:3847

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
201807178/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Veerweg 21 Gorssel

Op 26 november 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers A en B, wonend te Gorssel, en de raad van de gemeente Lochem. Het geschil betreft het bestemmingsplan 'Veerweg 21 Gorssel', dat op 9 juli 2018 door de raad is vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 november 2018 ter zitting behandeld.

De voorzieningenrechter overweegt dat het bestemmingsplan voorziet in de vergroting van de schuilgelegenheid en berging in de zorgtuin aan de Veerweg 21. Verzoekers vrezen dat deze vergroting zal leiden tot meer verstening en overlast in hun omgeving. De raad heeft echter toegelicht dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het creëren van een invalidentoilet en meer ruimte voor rolstoelen en scootmobiels, en dat er in de wintermaanden activiteiten in de zorgtuin zullen worden georganiseerd.

De voorzieningenrechter concludeert dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom de uitbreiding van de schuilgelegenheid en berging nodig is en dat er geen reden is om te oordelen dat deze uitbreiding vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet stand zal houden. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201807178/2/R1.
Datum uitspraak: 26 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Gorssel, gemeente Lochem,
en
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Veerweg 21 Gorssel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 november 2018. Ter zitting zijn [verzoeker B], bijgestaan door mr. A.A. Robbers, rechtsbijstandverlener te Ugchelen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Veldhuisen en B. Vogelzang, verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in de vergroting van de schuilgelegenheid en berging in de zorgtuin aan de Veerweg 21 in Gorssel. Het gehele plangebied kent de bestemming "Agrarisch-Zorgtuin". Een zorgtuin is in artikel 1, lid 36, van de planregels omschreven als: "een tuin waar mensen met een zorg- of hulpvraag een passende dagbesteding vinden." Het zuidelijk deel van het plangebied kent de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid en berging". Ter plaatse van deze aanduiding zijn op grond van artikel 3, tweede lid, onder 1 van de planregels een schuilgelegenheid, rust- en toiletruimte en berging toegestaan met een oppervlakte van maximaal 90 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter. Het vorige plan stond in de zorgtuin gebouwen toe tot een oppervlakte van 30 m2 en in dit plan worden gebouwen tot een oppervlakte van 90 m2 toegestaan. Anders dan in het vorige plan geldt de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid en berging" niet meer voor het hele plangebied, maar slechts voor het zuidelijke deel ervan, zodat de schuilgelegenheid ook alleen daar kan komen te staan.
3.    [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben bezwaren tegen de vergroting van de schuilgelegenheid en berging die het plan mogelijk maakt omdat dit volgens hen tot meer verstening en overlast zal leiden in hun omgeving. Het vergroten van de schuilgelegenheid is volgens hen niet nodig en de raad heeft ook niet gemotiveerd waarom dit wel nodig zou zijn. [verzoeker A] en [verzoeker B] stellen dat er in de wintermaanden geen activiteiten voor bezoekers in de zorgtuin worden georganiseerd en dat in de zomer een schuilgelegenheid nauwelijks wordt gebruikt. Het is volgens hen niet aannemelijk dat de vergroting nodig zou zijn voor het beperkte aantal mensen dat als vrijwilliger in de zorgtuin werkt. Volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] vinden er op dit moment al steeds meer activiteiten plaats die geen verband houden met de zorgtuin en zal de vergroting van de schuilgelegenheid er toe leiden dat er nog meer activiteiten worden georganiseerd die niet passen binnen de bestemming van de gronden als zorgtuin, met meer overlast voor de omwonenden tot gevolg.
4.    De raad heeft toegelicht dat de vergroting van de schuilgelegenheid en berging niet als doel heeft activiteiten toe te staan in de zorgtuin die niet passen binnen de bestemming. De uitbreiding is nodig om een nieuw invalidentoilet in de schuilgelegenheid te maken en om meer ruimte te bieden aan rolstoelen en scootmobiels. De zorgtuin wil ook in de wintermaanden activiteiten gaan organiseren waardoor er meer ruimte om te kunnen schuilen nodig is. Hiervoor is een uitbreiding van 30 m2 van het schuilgebouw nodig. De andere 30 m2 zal worden gebruikt voor een aparte bergruimte en een fietsenstalling. Dit is niet specifiek zo vastgelegd in het plan omdat de raad de bouwmogelijkheden ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar acht, zonder dat een onderverdeling is aangebracht in de bouwoppervlakte die per functie (schuilgelegenheid, rust- en toiletruimte en berging) is toegestaan.
5.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom een uitbreiding van de schuilgelegenheid en berging in de zorgtuin nodig is. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat een dergelijke uitbreiding vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zou zijn. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat nu de bouwmogelijkheden die het plan ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding biedt in situering, oppervlakte en bouwhoogte zodanig zijn begrensd, er geen reden is deze ruimtelijk onaanvaardbaar te achten. Het is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van hetgeen planologisch mogelijk is gemaakt niet nodig binnen de maximaal toegestane oppervlakte van 90 m2 de beperking aan te brengen dat daarvan 30 m2 specifiek alleen voor een berging of fietsenstalling is toegestaan. Voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid is van belang dat de schuilgelegenheid op ten minste een afstand van ongeveer 45 m respectievelijk ongeveer 50 m van de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B] kan komen te staan. Verder voorziet het plan in een maatbestemming voor de zorgtuin en zijn de gebruiksmogelijkheden gelijk gebleven aan de gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan "Buitengebied Lochem 2010". Het plan maakt activiteiten die geen verband houden met de zorgtuin, waarvoor [verzoeker A] en [verzoeker B] vrezen, dus niet mogelijk. Indien die in de toekomst wel zouden worden georganiseerd zou dit in strijd zijn met het plan en kunnen [verzoeker A] en [verzoeker B] een verzoek om handhaving indienen. Gelet op de grootte van de zorgtuin leidt de vergroting van de schuilgelegenheid naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet tot een dusdanige verstening van de omgeving dat de raad het plan daarom niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker A] en [verzoeker B] dat de vergroting van de schuilgelegenheid in de zorgtuin zal leiden tot parkeerproblemen overweegt de voorzieningenrechter dat de raad heeft toegelicht dat de vrijwilligers van de zorgtuin op de fiets komen en de bezoekers met name te voet. Slechts incidenteel komen bezoekers van de zorgtuin met de auto. De toename van het aantal parkerende auto’s in de omgeving van de zorgtuin is volgens de raad een gevolg van de toenemende wandelaars in het gebied die gebruik maken van de nabij gelegen veerpont. Gezien het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat het plan tot parkeerproblemen zal leiden.
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande geen reden om tot schorsing van het plan over te gaan.
6.    Wat betreft het betoog dat het ontwerpplan ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen op het gemeentehuis, overweegt de voorzieningenrechter dat, wat hier ook van zij, [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben verklaard dat zij hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad, zodat niet aannemelijk is dat dit tot vernietiging van het bestreden besluit zal leiden. Dit geeft dan ook geen reden het bestreden besluit te schorsen.
7.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Hierdoor kan niet staande worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen, zodat het verzoek wordt afgewezen
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Helder    w.g. Brock
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2018
603.