ECLI:NL:RVS:2018:3840

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
201800813/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag Venezolaanse vreemdeling afgewezen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die de aanvraag van een Venezolaanse vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdeling, die van 2004 tot 2017 als ambtenaar voor de Venezolaanse autoriteiten heeft gewerkt, vreesde voor haar leven na haar weigering om te stemmen tijdens de verkiezingen in Venezuela op 30 juli 2017. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van ongeloofwaardigheid van de vreemdeling's verklaringen over de bedreigingen die zij had ontvangen van de Bolivariaanse motorstrijders. De rechtbank had de staatssecretaris in eerdere uitspraken opgedragen om het gebrek in zijn besluit te herstellen, maar de staatssecretaris had geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris. In hoger beroep heeft de Raad van State de grieven van de staatssecretaris gegrond verklaard, oordelend dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris de ongeloofwaardigheid van de vreemdeling's verklaringen deugdelijk had gemotiveerd. De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

201800813/1/V1.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de tussenuitspraak en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 november 2017 en 19 januari 2018 in zaak nr. NL17.10358 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij tussenuitspraak van 14 november 2017 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak het door haar geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij brief van 22 november 2017 heeft de staatssecretaris de rechtbank medegedeeld geen gebruik te maken van de in de tussenuitspraak geboden gelegenheid.
Bij uitspraak van 19 januari 2018 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraken heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Niet in geschil is dat de vreemdeling de Venezolaanse nationaliteit heeft, afkomstig is uit Venezuela en van 2004 tot 2017 als ambtenaar heeft gewerkt voor de Venezolaanse autoriteiten. Haar identiteit is evenmin in geschil.
2.    De vreemdeling heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat zij vreest dat een gewapende burgergroepering, de Fuerza Bolivariana Motorizada (hierna: de Bolivariaanse motorstrijders), haar na haar terugkeer in Venezuela zal opsluiten, martelen, folteren, onderwerpen aan een militaire rechtbank of zal laten verdwijnen. De vreemdeling heeft gesteld dat zij problemen heeft gekregen omdat zij als ambtenaar verplicht was om te stemmen tijdens de verkiezingen op 30 juli 2017 in Venezuela en heeft geweigerd om een lijst te ondertekenen waarmee zij zich zou uitspreken vóór het uitschrijven van de verkiezingen. De vreemdeling heeft verklaard dat zij zich aan de verkiezingen heeft willen onttrekken door op vakantie te gaan en dat haar leidinggevende haar verlofaanvraag op 20 juni 2017 heeft goedgekeurd. Verder heeft zij verklaard dat de Bolivariaanse motorstrijders haar op 10 juli 2017 hebben benaderd en bedreigd om haar te dwingen voor president Maduro te stemmen op 30 juli 2017. Ook heeft de vreemdeling een e-mail van haar werkgever van 12 juli 2017 overgelegd waaruit blijkt dat alle verloven tijdelijk zouden worden opgeschort. Zij heeft verklaard dat haar leidinggevende het geen probleem vond dat zij toch op vakantie wilde gaan en dat hij haar heeft gevraagd een ontslagbrief op te stellen omdat onduidelijk was wat er zou gebeuren na 30 juli 2017. Zij heeft toegezegd dat zij ontslag zou nemen en haar ouders hebben de door haar opgestelde ontslagbrief na haar vertrek uit Venezuela naar haar werkgever gestuurd, aldus de vreemdeling. Verder heeft de vreemdeling verklaard dat de Bolivariaanse motorstrijders na haar vertrek uit Venezuela haar ouders twee maal hebben bezocht en naar haar hebben gevraagd. Ten slotte heeft zij verklaard dat zij de aanvraag niet onmiddellijk na haar binnenkomst in Nederland op 20 juli maar pas op 13 augustus 2017 heeft ingediend omdat zij hoopte dat de situatie in Venezuela zou verbeteren.
3.    De staatssecretaris heeft in het besluit en het voornemen dat hiervan onderdeel uitmaakt, ongeloofwaardig geacht dat de vreemdeling problemen heeft gekregen omdat zij verplicht was om te stemmen tijdens de verkiezingen op 30 juli 2017 en heeft geweigerd de onder 2. bedoelde lijst te ondertekenen. Hij heeft eveneens ongeloofwaardig geacht dat de Bolivariaanse motorstrijders de vreemdeling op 10 juli 2017 hebben bedreigd en dat zij na haar vertrek uit Venezuela haar ouders twee maal hebben bezocht en naar haar hebben gevraagd.
4.    De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij het vreemd vindt dat de vreemdeling voor het eerst problemen heeft gekregen in 2017 en dat haar leidinggevende het geen probleem vond dat zij vakantie nam terwijl alle verloven waren opgeschort. Volgens de rechtbank heeft de leidinggevende juist de zwaarste sanctie, namelijk ontslag, verbonden aan het nemen van de vakantie. Verder heeft de staatssecretaris volgens de rechtbank niet bij zijn beoordeling betrokken dat de vreemdeling heeft verklaard dat haar leidinggevende geen fel voorstander was van president Maduro en dat hij haar daarom heeft laten gaan. Daarnaast heeft de rechtbank erop gewezen dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij met haar weigering om de onder 2. bedoelde lijst te ondertekenen en met haar ontslagname heeft geprobeerd zich aan de verkiezingen te onttrekken. Volgens de rechtbank moet de staatssecretaris in het licht van de actuele politieke situatie in Venezuela beoordelen of deze houding van de vreemdeling grond kan vormen voor vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en moet hij de verklaringen van de vreemdeling over de Bolivariaanse motorstrijders hierbij betrekken.
5.    In grief 1 bestrijdt de staatssecretaris deze overwegingen van de rechtbank. De staatssecretaris voert terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij aan zijn standpunt dat het vreemd is dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij voor het eerst problemen heeft gekregen in 2017, niet alleen de omstandigheden rond het verlof en het ontslag ten grondslag heeft gelegd. De staatssecretaris heeft de verklaringen van de vreemdeling over de gestelde problemen beoordeeld in het licht van haar verklaring dat sinds de machtsovername door president Maduro sterke represaillemaatregelen werden genomen tegen iedereen die het niet eens was met zijn beleid en zich tegen de regering uitsprak en dat de druk op overheidsfunctionarissen sindsdien is verhoogd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de druk op haar persoonlijk is verhoogd. Hij heeft niet ten onrechte erop gewezen dat president Maduro al sinds 2013 aan de macht is en dat de vreemdeling niet heeft bestreden dat zij tussen 2010 en 2017 zonder problemen haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, ook al was zij in 2010 gestopt met politieke activiteiten waaraan zij volgens haar als ambtenaar verplicht was deel te nemen. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte op de volgende omstandigheden gewezen. De vreemdeling heeft Venezuela legaal kunnen uitreizen. Dit duidt niet erop dat zij bekend staat als een persoon die zich tegen de regering heeft uitgesproken. De vreemdeling heeft na binnenkomst in Nederland drie weken gewacht met het indienen van de aanvraag. Dit doet afbreuk aan de door haar gestelde vrees. De verklaring van de vreemdeling dat zij hoopte dat de situatie in Venezuela zou verbeteren, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onvoldoende geacht.
De staatssecretaris heeft de verklaring van de vreemdeling dat haar leidinggevende het geen probleem vond dat zij op vakantie ging, beoordeeld in het licht van haar verklaring dat de druk op overheidsfunctionarissen was verhoogd sinds de machtsovername door president Maduro en in het licht van de onder 2. vermelde e-mail. Hij heeft niet ten onrechte erop gewezen dat hieruit volgt dat de leidinggevende -ongeacht eventuele sympathie voor de vreemdeling en zijn eigen politieke voorkeur - alle verloven en dus ook het reeds goedgekeurde verlof van de vreemdeling moest opschorten. Dat de leidinggevende zich desondanks zo coöperatief heeft opgesteld met betrekking tot het opnemen van verlof door de vreemdeling, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht omdat dit tegen de instructies was en de leidinggevende daarmee zijn eigen positie in gevaar bracht.
Verder voert de staatssecretaris terecht aan dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de leidinggevende van de vreemdeling aan het opnemen van vakantie de sanctie van ontslag heeft verbonden omdat dit niet zonder meer volgt uit haar verklaringen. De vreemdeling heeft immers verklaard dat haar leidinggevende het geen probleem vond dat zij vakantie nam en dat zij een ontslagbrief heeft opgesteld nadat haar leidinggevende haar had gevraagd een ontslagbrief op te stellen omdat hij niet wist wat er zou gebeuren na 30 juli 2017.
Ten slotte voert de staatssecretaris terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij de verklaringen van de vreemdeling over de bedreiging door de Bolivariaanse motorstrijders bij zijn beoordeling heeft betrokken. De staatssecretaris heeft in het besluit niet ten onrechte erop gewezen dat de vreemdeling niet heeft toegelicht hoe de Bolivariaanse motorstrijders wisten wie zij was en waar zij was en evenmin waarom zij juist haar hebben benaderd terwijl zij al in 2010 was gestopt met de verplichte politieke activiteiten en zeven jaar lang zonder problemen haar werk heeft kunnen doen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat hij dit deugdelijk heeft gemotiveerd.
De grief slaagt.
6.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris in grief 2 aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2017 alsnog ongegrond verklaren.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 november 2017 onderscheidenlijk 19 januari 2018 in zaak nr. NL17.10358;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. De Keizer
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
716.