201808046/2/A1.
Datum uitspraak: 22 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
XL Company B.V., gevestigd te Uden,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 september 2018 in zaken nrs. 18/1137 en 18/1140 in het geding tussen:
[partij], handelend onder de naam [bedrijf]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2017 heeft het college aan XL Company omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een uitweg.
Bij besluit van 21 september 2017 heeft het college aan XL Company omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten afwijken van het bestemmingsplan en bouwen ten behoeve van het oprichten van een bedrijfsruimte met kantoor en showroom.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 maart 2018 heeft het college het door [bedrijf] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2018 heeft de rechtbank het door [bedrijf] tegen deze besluiten ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van de uitspraak nieuwe besluiten te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft XL Company hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft XL Company de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 november 2018, waar XL Company, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door P. Tolic en N. van Wijk, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [partij], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Ten aanzien van de omgevingsvergunning voor de uitweg heeft de rechtbank overwogen dat deze niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat deze niet van een voldoende draagkrachtige motivering is voorzien. De rechtbank heeft het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
3. XL Company heeft de voorzieningenrechter verzocht om de uitspraak van de rechtbank te schorsen. XL Company voert in dit verband aan dat de uitweg en de bedrijfsruimte inmiddels zijn gerealiseerd. Het college zal bij het nemen van nieuwe besluiten met inachtneming van de uitspraak mogelijk de besluiten van 25 juli 2017 en 21 september 2017 herroepen. Na een dergelijke herroeping ontbreken voor de uitweg en het bedrijfspand de benodigde omgevingsvergunningen. Het college kan dan besluiten handhavend op te treden. XL Company heeft ter zitting in dit verband gewezen op de beginselplicht tot handhaving.
4. Een voorlopige voorziening kan worden getroffen als een spoedeisend belang daartoe aanleiding geeft. Van een dergelijk spoedeisend belang is niet gebleken. Ter zitting hebben XL Company en het college verklaard dat zij mogelijkheden zien om de voor de bedrijfsruimte benodigde omgevingsvergunning te verlenen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Verder heeft het college ter zitting aangegeven dat het van oordeel is dat de omgevingsvergunning voor de uitweg in stand zal kunnen blijven, maar dat het hiervoor nog wacht op een rapport van een verkeersdeskundige. De voorzieningenrechter overweegt dat hieruit blijkt dat het niet vaststaat dat de benodigde omgevingsvergunningen niet in stand blijven. Mocht het college de besluiten herroepen, dan ontstaat een situatie waarin het college mogelijk handhavend kan optreden. In dat geval kan XL Company opkomen tegen een eventueel handhavingsbesluit en in dat kader verzoeken om een voorlopige voorziening. Gelet op het voorgaande ontbreekt thans het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Hagen w.g. De Koning
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018
712.