201803047/1/A2.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Samenwerkingsstichting Kans en Kleur, gevestigd te Wijchen,
appellant,
en
het bestuur van het Participatiefonds,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft het Participatiefonds bepaald dat de uitkeringskosten van de stichting, voortvloeiend uit de beëindiging van het dienstverband van [persoon], niet ten laste van het fonds komen.
Bij besluit van 23 maart 2018 heeft het Participatiefonds het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2018, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.R.A. Dekker, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigde], en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. M. Wieërs en A. de Zeeuw, zijn verschenen.
Overwegingen
Besluitvorming
1. Uit gegevens van het UWV is het Participatiefonds gebleken dat per 18 mei 2015 een uitkering is ontstaan voor een voormalig werknemer van de stichting, [persoon]. Omdat het Participatiefonds geen vergoedingsverzoek van de stichting bekend was, heeft het fonds de stichting op 10 november 2016 een zogenoemde rappelbrief gestuurd, waarin is vermeld dat alsnog een verzoek kan worden ingediend. De stichting kan tot 5 januari 2017 reageren via het online werkgeversportaal van het fonds, waarbij kan worden gekozen uit de vier volgende situaties:
(1) er wordt alsnog een vergoedingsverzoek ingediend;
(2) er is al een vergoedingsverzoek ingediend;
(3) er zal geen vergoedingsverzoek worden ingediend; of
(4) de (ex-)werknemer en/of de uitkering is onbekend.
2. De stichting heeft op 22 december 2016 gekozen voor de laatste optie. In de toelichting bij de reactie is vermeld dat [persoon] in de periode van 4 december 2014 tot en met 31 juli 2015 een zieke medewerkster heeft vervangen. Op de gestelde ingangsdatum van de uitkering was [persoon] dus nog werkzaam bij de stichting, zodat de uitkering per die datum de stichting niet bekend is.
3. Bij besluit van 23 oktober 2017, gehandhaafd bij dat van 23 maart 2018, heeft het Participatiefonds besloten dat de uitkeringskosten niet voor rekening van het fonds worden gebracht. Volgens het UWV is de uitkering juist doorbelast aan de stichting. Omdat de stichting verder niet voor 5 januari 2017 een vergoedingsverzoek heeft ingediend, dienen de uitkeringskosten voor rekening van de stichting te blijven. Volgens het fonds was het niet gehouden om de stichting te informeren over de bevindingen van de navraag bij het UWV. Er is geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat het door de stichting gewenste contact over de juistheid van de uitkering plaatsvindt.
Beroep
4. De stichting betoogt dat het Participatiefonds in strijd met de artikelen 3:8 en 3:10 van het Reglement heeft beslist dat de uitkeringskosten voor rekening van de stichting blijven. Daartoe voert de stichting aan dat zij in overeenstemming met artikel 3:9 van het Reglement op 22 december 2016 de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. Het Participatiefonds had op grond van die inlichtingen moeten beslissen over het vervolg van de procedure, en kon niet zonder meer concluderen dat de stichting geen vergoedingsverzoek heeft ingediend.
Verder heeft het Participatiefonds de stelling dat het UWV de juistheid van de uitkering heeft bevestigd, niet met stukken heeft gestaafd. De stichting heeft op aanraden van het fonds het UWV herhaaldelijk om inlichtingen gevraagd, maar daarop is niet gereageerd. Daardoor ziet de stichting zich geconfronteerd met ontslagkosten waar zij niets mee te maken heeft, maar waarvoor zij door het Participatiefonds wel verantwoordelijk wordt gehouden.
4.1. De relevante bepalingen van de Wet op het primair onderwijs en het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs en de Expertisecentra voor het schooljaar 2014-2015 (hierna: het Reglement) zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2. Uit artikel 3:8 van het Reglement volgt dat het Participatiefonds de werkgever uitnodigt om inlichtingen te verstrekken wanneer blijkt dat een uitkering is ontstaan waarvoor het fonds geen vergoedingsverzoek bekend is. De rappelbrief van 10 november 2016 is de in artikel 3:8 bedoelde uitnodiging. Uit de artikelen 3:9 en 3:10 van het Reglement volgt dat als de werkgever niet tijdig inlichtingen verstrekt, de uitkeringskosten niet ten laste van het fonds worden gebracht en derhalve voor rekening van de werkgever blijven. Het geschil komt neer op de vraag of de stichting met de reactie van 22 december 2016, waarbij is aangegeven dat de uitkering onbekend is, tijdig heeft voldaan aan de verplichting om inlichtingen te verstrekken.
4.3. Het Participatiefonds stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. Artikel 3:8 van het Reglement moet worden gelezen in samenhang met de overige bepalingen uit hoofdstuk 3 van het Reglement en de toelichting in de rappelbrief. De enkele verstrekte inlichting, zonder dat sprake is van een ingediend vergoedingsverzoek, is onvoldoende. De vier keuzeopties, vermeld onder 1, staan los van elkaar en alleen keuzeoptie 1 omvat een vergoedingsverzoek. Dat tijdig voor optie 4 is gekozen, betekent niet dat na het verstrijken van de termijn vermeld in artikel 3:9 van het Reglement nog voor een andere optie kan worden gekozen, aldus het Participatiefonds.
4.4. Uit het Reglement volgt niet dat de onderbouwde stelling van de werkgever dat hij niet bekend is met de uitkering (keuzeoptie 4), niet kan worden gerekend tot de inlichtingen bedoeld in artikel 3:8 van het Reglement. Ook de overige bepalingen van het Reglement en de toelichting in de rappelbrief bieden geen aanknopingspunt voor een dergelijke strikte uitleg van artikel 3:8, daargelaten welke betekenis de rappelbrief toekomt bij de uitleg van een algemeen verbindend voorschrift. Bovendien kan er niet aan voorbij worden gegaan dat bij het verstrekken van inlichtingen gebruik moet worden gemaakt van het online werkgeversportaal van het Participatiefonds. Daarbij kan de werkgever slechts één van de vier daar vermelde opties kiezen. De werkgever hoeft er niet op bedacht te zijn dat het Participatiefonds een keuze voor de door het fonds ter beantwoording van het informatieverzoek aangereikte optie 4 zal aanmerken als een niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen. Conclusie is dat het Participatiefonds niet wordt gevolgd in het standpunt dat de stichting niet tijdig de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt.
4.5. Vraag is vervolgens welke betekenis toekomt aan de door de stichting verstrekte inlichtingen. In bezwaar heeft de stichting, ter nadere onderbouwing van de reactie van 22 december 2016, te kennen gegeven dat [persoon] in deeltijd bij haar werkte, steeds met een aanstellingsomvang van 0,46 WTF (FTE). De stichting heeft erop gewezen dat de uitkering mogelijk bij een andere werkgever is ontstaan. Het Participatiefonds heeft ter zitting verklaard dat het voorkomt dat het UWV een uitkering aan het verkeerde schoolbestuur toerekent, omdat in het onderwijs met opeenvolgende en overlappende aanstellingen wordt gewerkt. Het fonds kan telefonisch navraag doen bij het UWV, dat vervolgens onderzoekt of de uitkeringskosten aan de juiste werkgever zijn toegerekend. Het Participatiefonds stelt dat het navraag heeft gedaan bij het UWV en dat daarbij te kennen is gegeven dat de toerekening aan de stichting juist is. Het is volgens het fonds niet aan hem om de juistheid van de besluitvorming van het UWV verder inhoudelijk te controleren of bestrijden.
4.6. De Afdeling volgt het Participatiefonds in het standpunt dat het fonds niet gehouden is om verdergaand onderzoek te doen naar de juistheid van besluiten van het UWV. Dit neemt niet weg dat het op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op de weg lag van het Participatiefonds om de bevindingen van de navraag bij het UWV voor te leggen aan de stichting, en de stichting alsnog in de gelegenheid te stellen om een vergoedingsverzoek in te dienen. Nu uit het onder 4.4 overwogene volgt dat de stichting tijdig de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, en artikel 3:10 van het Reglement daardoor toepassing mist, verzet het Reglement zich daar niet tegen.
4.7. Conclusie is dat het Participatiefonds ten onrechte heeft beslist dat de uitkeringskosten voor rekening van de stichting blijven omdat niet tijdig inlichtingen zijn verstrekt.
Het betoog slaagt.
Slotsom
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 maart 2018 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:10 van het Reglement en artikel 3:2 van de Awb. De Afdeling zal het bezwaar van de stichting gegrond verklaren, het besluit van 23 oktober 2017 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen besluit. Dat betekent dat de stichting alsnog een vergoedingsverzoek kan indienen en dat het Participatiefonds het verzoek inhoudelijk dient te beoordelen.
6. Het Participatiefonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De stichting heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten. Nu het besluit van 23 oktober 2017 wordt herroepen, bestaat gelet op het in artikel 7:15 van de Awb bepaalde aanleiding dat verzoek toe te wijzen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het bestuur van het Participatiefonds van 23 maart 2018, kenmerk BZW.17.0311.01;
III. verklaart het bezwaar gegrond;
IV. herroept het besluit van 23 oktober 2017, zonder kenmerk;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het bestuur van het Participatiefonds tot vergoeding van bij Samenwerkingsstichting Kans en Kleur in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt het bestuur van het Participatiefonds tot vergoeding van bij Samenwerkingsstichting Kans en Kleur in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het bestuur van het Participatiefonds aan Samenwerkingsstichting Kans en Kleur het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Borman w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
799. BIJLAGE
Wet op het primair onderwijs (WPO)
Artikel 184
1. Het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst onderscheidenlijk het samenwerkingsverband is aangesloten bij een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen […].
[…]
4. Het bestuur van de rechtspersoon stelt regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een aanvraag van het bevoegd gezag […].
[…]
Het Participatiefonds is de in artikel 184, eerste lid, van de WPO bedoelde rechtspersoon. Het heeft voor het schooljaar 2014-2015 de navolgende regels vastgesteld.
Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs en de Expertisecentra voor het schooljaar 2014-2015 (Reglement)
Artikel 3:1 - Vergoedingsverzoek
De werkgever:
a. die een dienstverband van een werknemer beëindigt of een tijdelijk dienstverband niet voortzet; en
b. die wenst dat de uitkeringskosten die op grond van artikel 138, tweede lid, van de WPO of artikel 132, tweede lid, van de WEC voor rekening van de werkgever komen, ten laste van het Participatiefonds worden gebracht,
dient bij het Participatiefonds een vergoedingsverzoek in.
Artikel 3:8 - Uitnodiging tot verstrekken inlichtingen
Als uitkeringskosten als bedoeld in artikel 138, tweede lid, van de WPO […] zijn ontstaan, waarvan het Participatiefonds niet kan vaststellen dat het Participatiefonds ermee heeft ingestemd dat de uitkeringskosten ten laste van het Participatiefonds komen, nodigt het Participatiefonds de werkgever uit inlichtingen te verstrekken.
Artikel 3:9 - Indieningstermijn inlichtingen
1. De werkgever verstrekt de inlichtingen, zoals bedoeld in artikel 3:8, binnen 8 weken.
2. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitnodiging is verzonden.
3. De inlichtingen zijn tijdig verstrekt indien deze vóór het einde van de termijn zijn ontvangen.
Artikel 3:10 - Te late indiening inlichtingen
1. Als de werkgever niet tijdig de gevraagde inlichtingen verstrekt, besluit het Participatiefonds dat de uitkeringskosten als bedoeld in artikel 138, tweede lid, van de WPO of artikel 132, tweede lid, van de WEC, niet ten laste van het Participatiefonds komen.
2. Als het Participatiefonds de beschikking als bedoeld in het eerste lid neemt, deelt het de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mee, dat de uitkeringskosten als bedoeld in artikel 138, tweede lid, van de WPO […] niet ten laste van het Participatiefonds komen.
Artikel 3:12 - Wijze van verstrekken van inlichtingen
De werkgever maakt bij het verstrekken van de inlichtingen als bedoeld in artikel 3:8 gebruik van de module ‘uitkeringen’ op de website www.participatiefonds.nl.