201805087/1/A2.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 mei 2018 in zaak nr. 17/222 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op huurtoeslag voor het jaar 2015 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 29 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 november 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellant] heeft in 2015 voorschotten huurtoeslag ontvangen. Bij het besluit van 11 november 2016, gehandhaafd bij het besluit van 29 november 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn recht op huurtoeslag over dat jaar definitief vastgesteld op nihil als gevolg waarvan hij een bedrag van € 1.767,00 moet terugbetalen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen bestaat geen recht op huurtoeslag omdat bij de beoordeling daarvan naast het inkomen van [appellant] ook het inkomen van zijn meerderjarige, inwonende kleinzoon [kleinzoon], als medebewoner, moet worden betrokken. Hun gezamenlijk inkomen is te hoog om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Verder bestaat in dit geval geen aanleiding om de kleinzoon buiten beschouwing te laten omdat geen verklaring van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) is overgelegd, zodat niet is aangetoond dat sprake is van een verzorgingsbehoefte als bedoeld in artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht), aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
In beroep heeft de dienst dit standpunt deels gewijzigd. Volgens de dienst leidt de omstandigheid dat de kleinzoon als medebewoner heeft te gelden ertoe dat bij het bepalen van de basishuur moet worden uitgegaan van een meerpersoonshuishouden, als gevolg waarvan de basishuur te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 29 november 2016 vernietigd omdat de Belastingdienst/Toeslagen de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering in beroep niet heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft aanleiding gevonden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen recht op huurtoeslag bestaat, omdat de in aanmerking te nemen basishuur te hoog is. De dienst heeft hierbij de kleinzoon van [appellant] mogen betrekken aangezien geen verklaring van het CIZ is overgelegd. Hierdoor is niet aangetoond dat sprake is van een verzorgingsbehoefte als bedoeld in artikel 2a van het Bht, zodat bij het bepalen van de basishuur moet worden uitgegaan van een meerpersoonshuishouden, aldus de rechtbank. Verder heeft de rechtbank over het betoog van [appellant] dat terugvorderen in dit geval onredelijk is, geoordeeld dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) niet de bevoegdheid kent om van terugvordering af te zien.
3. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte zijn kleinzoon bij de beoordeling van zijn aanspraak op huurtoeslag heeft betrokken. Hij heeft verzorging nodig. Doordat zijn kleinzoon bij hem inwoont, hoeft hij voor deze zorg niet te verhuizen naar een verpleeg- of verzorgingstehuis. De Belastingdienst/Toeslagen had dit bij de beoordeling moeten betrekken. Verder voldoet hij aan alle vereisten als vermeld op www.toeslagen.nl om in een bijzondere omstandigheid in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Daarnaast is het terugvorderen van de eerder versterkte voorschotten in dit geval onredelijk. Zijn kleinzoon neemt een groot deel van de zorg op zich, op aanraden van verschillende instanties heeft hij zijn kleinzoon bij hem in huis genomen en het gezamenlijk inkomen is ongeveer € 400,00 te hoog terwijl een bedrag van € 1.767,00 wordt teruggevorderd, aldus [appellant].
3.1. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2. In artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is bepaald dat de basishuur het gedeelte van de rekenhuur is dat voor rekening van de huurder blijft. Indien de betaalde rekenhuur hoger is dan de basishuur bestaat dan ook geen recht op huurtoeslag. De basishuur wordt bepaald aan de hand van inkomensgegevens en de samenstelling van het huishouden. Hierbij wordt op grond van artikel 2 van de Wht onderscheid gemaakt tussen eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens. Bij de vraag of wordt uitgegaan van een eenpersoons- of meerpersoonshuishouden is van belang of sprake is van een partner of medebewoners. Bij de toepassing van dit artikel wordt ingevolge artikel 2a van het Bht een partner of medebewoner buiten beschouwing gelaten indien sprake is van een verzorgingsbehoefte. Eén van de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen is dat de verzorgingsbehoefte moet blijken uit een indicatiebesluit van het CIZ.
3.3. Vaststaat dat de kleinzoon van [appellant] in 2015 medebewoner was, aangezien zij op hetzelfde adres stonden ingeschreven in de basisregistratie personen. Nu voorts niet in geschil is dat [appellant] geen verklaring van het CIZ heeft overgelegd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat de kleinzoon van [appellant] als medebewoner betrokken moet worden bij de beoordeling van de samenstelling van het huishouden en daarmee bij het bepalen van de hoogte van de basishuur. Voor zover [appellant] wijst op de website van de Belastingdienst/Toeslagen geeft dat geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat, zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht stelt, op de website ook is vermeld dat een CIZ verklaring moet worden overgelegd. Nu niet in geschil is dat de berekende basishuur in dit geval hoger is dan de betaalde rekenhuur, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat geen recht op huurtoeslag bestaat.
Het betoog faalt.
3.4. Wat het betoog van [appellant] betreft dat terugvordering in dit geval onredelijk is geldt dat uit de artikelen 26 en 28 van de Awir volgt dat de belanghebbende het bedrag van de terugvordering binnen zes weken moet terugbetalen. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. In de door [appellant] genoemde omstandigheden heeft de Belastingdienst/Toeslagen dan ook terecht geen aanleiding gezien om het verschuldigde bedrag kwijt te schelden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
674. BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 28
1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
[..]
Wet op de huurtoeslag
Artikel 2
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
a. eenpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die op 1 januari van het berekeningsjaar jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
b. meerpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die samen met diens partner of een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt, de helft of minder bedraagt;
c. eenpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die op 1 januari van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
d. meerpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die samen met diens partner of een of meer medebewoners een woning bewoont, als het aandeel in het rekeninkomen, afkomstig van personen die op 1 januari van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt, meer dan de helft bedraagt.
Artikel 16
De basishuur is het gedeelte van de rekenhuur dat voor rekening van de huurder blijft. De basishuur is het overeenkomstig de artikelen 17, 18 en 19 berekende bedrag van de normhuur verhoogd met € 12 [Red: per 1 januari 2013: € 27,44] .
Besluit op de huurtoeslag
Artikel 2a
1. Op verzoek blijft voor de toepassing van artikel 2 van de wet, van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen berustende bepalingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een partner of medebewoner buiten beschouwing indien sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner.
2. Het eerste lid geldt uitsluitend ten aanzien van de partner of medebewoner die met het oog op de verzorgingsbehoefte van de huurder of van hemzelf als ingezetene op hetzelfde woonadres als de huurder staat ingeschreven in de basisregistratie personen en is van toepassing indien:
a. de verzorgingsbehoefte blijkt uit een indicatiebesluit van het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;
b. het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over het berekeningsjaar van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 4.116 en
c. het gezamenlijke toetsingsinkomen van de huurder, diens partner en de medebewoners, met inbegrip van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 45.175.
[…]