201710122/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in het stadsdeel Haagse Hout in de wijk Waalsdorp (wijk 77) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Waalsdorp aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC's in de Van Nijenrodestraat, nabij de tuin bij de woning van [appellant] aan de [locatie] te Den Haag (locatie 77-19B; hierna: de locatie). [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.
Beoordelingskader
2. Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een ORAC komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
3. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de randvoorwaarden, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886 gehanteerd. Deze houden in:
"- Loopafstand: De maximale loopafstand van perceel tot de container mag maximaal 75 meter bedragen, waarbij een uitloop naar maximaal 125 meter wordt gehanteerd. De maximale loopafstand van 125 meter kan gehanteerd worden wanneer geen andere locatie beschikbaar is of wanneer aan één van de onderstaande criteria meer recht kan worden gedaan. Wanneer er binnen de 125 meter geen locatie beschikbaar is kan het college onder bijzondere omstandigheid besluiten hiervan af te wijken.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur : zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering.
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.
- Bereikbaarheid leegwagen: De leegwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.
- Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
Geschiktheid locatie 77-19B
4. [appellant] betoogt dat de locatie ongeschikt is, omdat hij door de nabijheid van zijn tuin en door de ligging daarvan ten opzichte van de locatie, vooral bij de overheersende windrichting uit het zuidwesten, stankhinder van de ORAC's ondervindt.
4.1. In de Nota van Antwoord heeft het college toegelicht dat de gemeente nauwelijks klachten over stankoverlast ontvangt. De ORAC's worden grotendeels onder de grond geplaatst en worden afgesloten door twee halve schalen die tegen elkaar indraaien. Hierdoor wordt de stankoverlast tot een minimum beperkt. Daarnaast worden de ORAC's twee keer per jaar van binnen en buiten grondig gereinigd, aldus het college. Ter zitting heeft het hieraan toegevoegd dat wanneer een melding van stankhinder wordt ontvangen, bij een gegrondheid van de klacht het bovengrondse gedeelte van de ORAC tussentijds wordt gereinigd.
De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting van het college te twijfelen. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding om aan te nemen dat de ligging van de tuin van [appellant] ten opzichte van de locatie maakt dat in dit geval niettemin onaanvaardbare stankhinder is te verwachten, die niet kan worden tegengegaan door het bovengrondse deel van de ORAC zo nodig naar aanleiding van een melding tussentijds te reinigen. Het college heeft in de gestelde stankhinder dan ook geen aanleiding hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
4.2. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie in redelijkheid niet geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC's.
Het betoog faalt.
Alternatieve locatie
5. [appellant] betoogt dat het college de locatie in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen, nu hij heeft gewezen op een geschikte alternatieve locatie met minder nadelen, te weten een locatie bij een van de trottoirs langs de doorsteek tussen de Van Nijenrodestraat en de Van Soutelandelaan, die zich in de brede middenberm van de Van Hogenhoucklaan bevindt (hierna: de doorsteek). Hij betwist dat de doorstroming van het verkeer bij aanwijzing van deze locatie in het geding is. Verder is volgens hem ter plaatse voldoende ruimte om de ORAC's op het trottoir en tussen de aanwezige bomen te plaatsen. Volgens hem kan dan ook een vrije hoogte van 8 m voor het legen van de ORAC's worden gerealiseerd. Voor zover dat anders is, dient het college volgens hem te kiezen voor het kappen van een boom, zoals het ook in andere gevallen heeft gedaan. Ook betwist [appellant] dat de loopafstanden bij de keuze voor een locatie hier in relevante mate zouden toenemen.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat langs de doorsteek geen geschikte locatie kan worden gevonden. Volgens hem staan hieraan verschillende omstandigheden in de weg. In de eerste plaats geldt aan weerszijden van de brede middenberm eenrichtingsverkeer en zal het legen van hier geplaatste ORAC's de doorstroom van het verkeer, waaronder bussen, belemmeren. Verder bevinden zich bomen langs de doorsteek, die maken dat geen goede locatie is te vinden waarbij zowel het risico op beschadiging van boomwortels wordt vermeden, als een vrije hoogte van 8 m kan worden gevonden. Daarnaast zullen ORAC's ter plaatse ten koste gaan van de bruikbaarheid van het trottoir, waarbij te weinig ruimte zal resteren voor mindervaliden. Ook zullen de loopafstanden voor de gebruikers van de ORAC's toenemen. Daarbij wil het college bij voorkeur voorkomen dat gebruikers van de ORAC's de Van Hogenhoucklaan moeten oversteken, ook al is ter plaatse een zebrapad aanwezig. Tot slot zal een ORAC langs de doorsteek ertoe leiden dat de ORAC's bij het legen ervan over het trottoir heen moeten worden getild, hetgeen het college niet veilig acht.
5.2. Gelet op de toelichting van het college is de Afdeling niet gebleken dat langs de doorsteek een alternatieve locatie kan worden gevonden die zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie, dat het college in redelijkheid voor die alternatieve locatie had moeten kiezen. Zo acht de Afdeling aannemelijk dat de langs de doorsteek aanwezige bomen in de weg staan aan het vinden van een geschikte locatie. Gelet op de randvoorwaarden worden bomen zo min mogelijk gekapt of verplaatst. Voor zover het college, zoals [appellant] heeft gesteld, in andere gevallen de kap van een boom wel aanvaardbaar acht met het oog op het kunnen plaatsen van ORAC's, betekent dat niet dat het college daar in dit geval ook voor had moeten kiezen, teneinde te kunnen afzien van de aangewezen locatie. Ook acht de Afdeling aannemelijk dat bij plaatsing van ORAC's langs de doorsteek onvoldoende ruimte op het trottoir zal resteren voor onder meer mindervaliden. Bovendien kan het college er in redelijkheid voor kiezen om, met het oog op veiligheid van voetgangers, zoveel mogelijk te vermijden dat ORAC's bij het legen over het trottoir getild moeten worden, zoals hier het geval zou zijn. Reeds gelet op deze belemmeringen hoefde het college in redelijkheid niet te kiezen voor een locatie langs de doorsteek.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
727.