ECLI:NL:RVS:2018:3771
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 november 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 12 oktober 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 1 februari 2018 vernietigd, waarbij de aanvraag van de vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf was afgewezen.
De staatssecretaris had in zijn verzoek om voorlopige voorziening gevraagd om uitstel van de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, totdat er een beslissing in het hoger beroep zou zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter overwoog dat de aangevallen uitspraak niet inhoudt dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen met zich zou brengen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 501,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 november 2018.