ECLI:NL:RVS:2018:3756

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
201808324/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 november 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 september 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling, die samen met zijn minderjarige kinderen optreedt, gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.

De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te voldoen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Hij overweegt dat de aangevallen uitspraak niet inhoudt dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt. Bovendien is er geen bewijs dat de uitvoering van de uitspraak een onevenredige inspanning van de staatssecretaris zou vergen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen, en vastgesteld dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 november 2018.

Uitspraak

201808324/2/V1.
Datum uitspraak: 16 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 september 2018 in zaak nr. 18/608 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor zijn minderjarige kinderen, (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven.
2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen. Uitvoering van de aangevallen uitspraak leidt dus niet tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, anders dan de staatsecretaris heeft aangevoerd, uitvoering van de aangevallen uitspraak niet bij voorbaat betekent dat hij nader onderzoek moet verrichten, zodanig dat dit een onevenredige inspanning van zijn zijde vergt.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2018
282-862.