ECLI:NL:RVS:2018:3756
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 november 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 september 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling, die samen met zijn minderjarige kinderen optreedt, gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.
De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet aan de uitspraak van de rechtbank hoeft te voldoen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Hij overweegt dat de aangevallen uitspraak niet inhoudt dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt. Bovendien is er geen bewijs dat de uitvoering van de uitspraak een onevenredige inspanning van de staatssecretaris zou vergen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen, en vastgesteld dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 november 2018.