201807620/2/A1.
Datum uitspraak: 16 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 augustus 2018 in zaak nrs. 18/1531 en 18/1532 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast diverse overtredingen op het perceel [locatie] te Reusel (hierna: het perceel) ongedaan te maken.
Bij besluit van 19 april 2018 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2018 heeft voorzieningenrechter van de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] beoogt met de gevraagde voorlopige voorziening te bereiken dat de bij besluit van 30 november 2017 opgelegde last onder dwangsom, voor zover deze ziet op het verwijderen van het perceel van een aanbouw aan het huis van 2,6 m bij 8 m en het verwijderen van een technische ruimte van 4 m bij 3 m, wordt geschorst, zodat geen dwangsommen meer kunnen worden verbeurd tot dat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. De dwangsommen bedragen voor de twee hiervoor genoemde afzonderlijke overtredingen € 3.000,00 per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 9.000,00.
3. Ter zitting is komen vast te staan dat op 9 oktober 2018 het maximum van de aan de hiervoor genoemde overtredingen verbonden dwangsommen reeds was verbeurd. Spoedeisend belang kan niettemin nog bestaan uit het feit dat [verzoeker] een betalingsverplichting heeft jegens het college, vanwege de reeds verbeurde dwangsommen. Ter zitting heeft het college desgevraagd verklaard bereid te zijn bij deze stand van zaken aan [verzoeker] uitstel van betaling te verlenen zolang er door de Afdeling nog geen uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. Bij brief van 23 oktober 2018 heeft het college dit bevestigd. Op [verzoeker] rust daarom in ieder geval geen verplichting tot het betalen van de dwangsommen tot het moment dat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. Van een spoedeisend belang is daarom niet gebleken.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De voorzieningenrechter zal gelet op alle betrokken belangen trachten de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2018
776.