ECLI:NL:RVS:2018:3745

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
201701427/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • B.P. Vermeulen
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 januari 2017 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 29 juli 2016 een aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en ook geweigerd om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. Pool, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft de hoger beroepen beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moet worden. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning regulier, omdat hij ten onrechte had gesteld dat geen van de gezinsleden van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had.

De Raad van State heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep zijn ontstaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 november 2018.

Uitspraak

201701427/1/V2.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2017 in zaak nr. 16/19266 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, ambtshalve geweigerd hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij uitspraak van 18 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. Pool, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen in de hogerberoepschriften is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan, mede gelet op de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:3735 in de zaak van de echtgenote en kinderen van de vreemdeling, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
4.    Deze uitspraak betekent dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had voor dit standpunt namelijk van belang geacht dat geen van de gezinsleden van de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf heeft. In voormelde uitspraak van vandaag heeft de Afdeling echter overwogen dat de staatssecretaris dit laatste ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris moet daarom opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling beslissen. Het ligt in de rede dat hij dat gelijktijdig doet met de besluiten van de echtgenote en de kinderen van de vreemdeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Sanchit-Premchand
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
691.