201800888/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2017 in zaak nr. 17/1798 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 28 december 2016 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 april 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het CBR heeft hierop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2018, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. I.S.B. Metaal, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 27 juli 2016 heeft de politie Eenheid Noord-Nederland aan het CBR een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994). In die mededeling is vermeld dat [appellant] op 20 juli 2016 onder invloed van alcohol op een bromfiets reed. Bij [appellant] is een blaastest afgenomen waarbij een ademalcoholgehalte van 670 µg/l is geconstateerd.
2. Naar aanleiding van deze mededeling en een eerdere aanhouding op 19 februari 2012 waarbij bij [appellant] een ademalcoholgehalte van 370 µg/l is geconstateerd, heeft het CBR [appellant] bij besluit van 5 augustus 2016 een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 opgelegd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2016 en is uitgevoerd door M. Hanoeman, psychiater en E.D. Pieterman, arts. In het psychiatrisch rapport heeft Hanoeman geconcludeerd dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden en dat het niet aannemelijk lijkt dat [appellant] met het alcoholmisbruik is gestopt. Deze conclusie heeft Hanoeman gebaseerd op de volgende bevindingen. Het opgegeven alcoholmisbruik ten tijde van de laatste aanhouding is niet in overeenstemming met de AAG/BAG. Er is sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik. [appellant] voelde zich goed in staat te rijden met een verhoogd promillage. Dit is een aanwijzing voor een verhoogde tolerantie. [appellant] heeft een tolerantie opgebouwd die niet verklaard kan worden met het anamnestisch alcoholgebruik. [appellant] bevestigt in het verleden een alcoholprobleem te hebben gehad. Dit impliceert een verhoogd risico op hernieuwd alcoholmisbruik. [appellant] geeft aan het rijbewijs nodig te hebben gehad voor belangrijke sociale verplichtingen. Door te rijden onder invloed riskeerde hij aldus problemen met betrekking tot deze sociale verplichtingen. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik. [appellant] is bekend met maagzuurbranden. Hij bevestigt dat er in de twaalf maanden voorafgaande aan de laatste aanhouding sprake was van voortdurend gebruik van alcohol ondanks het mogelijk verergerende effect van alcohol op dit probleem. Dit is een aanwijzing voor persistentie. [appellant] had een verhoogde bloeddruk en overgewicht wat aanwijzingen voor chronisch overmatig alcoholgebruik kunnen zijn. [appellant] heeft een verhoogd Gamma GT van 74 U/L en een verhoogd ALAT van 66U/L, hetgeen aanwijzingen zijn voor overmatig alcoholgebruik. Hij is aangehouden met een verhoogd alcoholpromillage terwijl hij eerder een cursus Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer heeft gevolgd en heeft deelgenomen aan een alcoholslotprogramma. Hanoeman wijst er ten slotte op dat [appellant] bij het psychiatrisch onderzoek een matig besef toonde van de gevaren van alcohol in het verkeer.
3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 21 december 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard omdat [appellant] vanwege alcoholmisbruik ongeschikt is voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen. Het CBR heeft zich daarbij gebaseerd op het psychiatrisch rapport.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR het psychiatrisch rapport aan het besluit van 7 april 2017 ten grondslag heeft kunnen leggen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen grond gevonden voor het oordeel dat het verslag naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. [appellant] heeft voorts niet om een tweede onderzoek verzocht en heeft evenmin een bericht van een medisch deskundige overgelegd waarin de bevindingen van de psychiater worden weersproken.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Ter staving van dit betoog heeft hij een rapport van dr. G.A. Lochorn, arts, overgelegd. Uit dit rapport volgt volgens [appellant] dat op basis van het bloedonderzoek dat is uitgevoerd niet kan worden vastgesteld dat sprake is van chronisch alcoholgebruik en recent alcoholgebruik. Gelet hierop heeft het CBR zich niet in redelijkheid op het rapport van Hanoeman kunnen baseren, aldus [appellant].
5.1. De toepasselijke regelgeving is bijgevoegd in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1570), bestaat slechts aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. 5.3. Hanoeman, die deskundig is ter zake van alcoholgebruik is blijkens zijn rapport, op basis van al zijn bevindingen in onderlinge samenhang beschouwd, tot de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gekomen. [appellant] heeft met het door hem eerst in hoger beroep overgelegde rapport van Lochorn niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van Hanoeman naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Het rapport van Lochorn is gebaseerd op bloedonderzoek dat 18 maanden na het bloedonderzoek van 1 oktober 2016 heeft plaatsgevonden en is uitgevoerd op basis van andere bloedmonsters dan het eerdere onderzoek, waardoor het niet kan afdoen aan de juistheid van de resultaten van het eerdere bloedonderzoek.
5.4. Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Borman w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
809. BIJLAGE
Wegenverkeerswet
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
(…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
(…)
c. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Artikel 133
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Artikel 134
(…)
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
(…)
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.