201800435/1/A3.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2017 in zaak nr. 17/2735 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2016 heeft het college een bestuurlijke boete ten bedrage van € 10.250,00 aan [appellante] opgelegd voor het overtreden van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Huisvestingswet) op het adres [locatie] te Den Haag en deze boete ingevorderd.
Bij besluit van 27 maart 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2018, waar het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, is verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Huisvestingswet, het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr) en de Huisvestingsverordening Den Haag 2015 - 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Op 22 januari 2016 heeft een inspectie plaatsgevonden in de woning aan de [locatie] in Den Haag. [appellante] huurde toen die woning, woonde daarin en was in de basisregistratie personen op dat adres ingeschreven. Blijkens het naar aanleiding van die inspectie op 27 januari 2016 opgemaakte inspectierapport woningonttrekking is de woning een driekamerwoning en werd één van die kamers gebruikt voor het bedrijfsmatig kweken van hennepplanten. Dit inspectierapport maakt deel uit van het boeterapport dat het college aan de besluiten van 7 juni 2016 en 27 maart 2017 ten grondslag heeft gelegd. Het college heeft krachtens artikel 45 van de Huisvestingsverordening een boete aan [appellante] opgelegd wegens overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet. Het college verwijt [appellante] dat zij zonder een daartoe strekkende vergunning woonruimte, te weten de kamer die als hennepkwekerij in gebruik was, aan de bestemming tot bewoning heeft onttrokken. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat vaststaat dat een kamer in de woning voor hennepteelt werd gebruikt, dat [appellante] niet heeft bestreden dat de desbetreffende woonruimte bedrijfsmatig werd geëxploiteerd, dat het college in dit geval bevoegd was een boete op te leggen en dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opgelegde boete wegens bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij haar ter zitting ingenomen standpunt dat sprake is van willekeur niet met nadere stukken heeft onderbouwd. Blijkens de aangevallen uitspraak heeft [appellante] zich op willekeur beroepen, omdat het college, naar gesteld, in andere zaken pas bij een tweede overtreding een boete oplegt. [appellante] voert ter toelichting aan dat het college bij onttrekking in de regel een waarschuwing geeft of een last onder dwangsom oplegt en dat het college ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven dat het zwaar tilt aan de omstandigheid dat sprake is van een hennepkwekerij. [appellante] leidt daaruit af dat het college de boete niet zozeer heeft opgelegd wegens de omstandigheid dat sprake was van bedrijfsmatige onttrekking, maar wegens de aanwezigheid in de woning van een hennepkwekerij. Gelet daarop heeft het college in dit geval zijn bevoegdheid om een boete op te leggen, gebruikt om een hennepkweker te straffen, waardoor de boete in strijd met het beginsel van ne bis in idem is opgelegd. [appellante] stelt dat tegen haar ook een strafzaak aanhangig is gemaakt.
3.1. De Afdeling begrijpt het beroep van [appellante] op willekeur als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dat beroep kan [appellante] niet baten, omdat zij niet heeft toegelicht op welke concrete zaken zij dat beroep baseert. Het beroep van [appellante] op het beginsel van ne bis in idem kan haar evenmin baten, reeds omdat [appellante] onvoldoende heeft toegelicht of, en waarvoor, zij strafrechtelijk wordt vervolgd.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de boete te matigen. [appellante] voert aan dat zij een alleenstaande vrouw is, dat zij slechts een kleine vergoeding heeft gekregen voor het ter beschikking stellen van een kamer ten behoeve van hennepteelt en dat de opbrengsten uit de hennepkwekerij niet aan haar ten goede kwamen. Reeds haar positie ten opzichte van de hennepkwekerij had tot matiging moeten leiden, omdat het college de bevoegdheid om boetes als hier aan de orde op te leggen, gebruikt om hennepkwekers te bestraffen. Voorts voert [appellante] aan dat zij alle financiële gegevens die zij voorhanden had, heeft overgelegd en dat daaruit blijkt dat zij onvoldoende financiële draagkracht heeft om de boete te kunnen betalen.
4.1. [appellante] heeft een door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven inkomensverklaring over het belastingjaar 2014 en informatie van de Belastingdienst over het belastingjaar 2015 overgelegd. Daarnaast heeft zij een aantal bankafschriften overgelegd. [appellante] heeft geen stukken overgelegd aan de hand waarvan de hoogte van haar inkomen in 2016 of daarna kan worden vastgesteld. Gelet daarop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de financiële draagkracht van [appellante] niet kan worden vastgesteld. In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb op grond waarvan de boete gematigd had moeten worden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
610. BIJLAGE
De Awb
Artikel 5:44
1. Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.
[…]
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
[…]
De Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
[…]
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
[…]
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het [WvSr], voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22, of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Het WvSr
Artikel 23
[…]
4 Er zijn zes categorieën:
[…]
de vierde categorie, € 16 750 [Red: Per 1 januari 2016: € 20.500.];
[…]
De Huisvestingsverordening
Artikel 35 Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte
De in bijlage III van deze verordening opgenomen categorieën woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot (permanente) bewoning worden onttrokken;
[…]
Artikel 45 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in de bijlage bij deze verordening wordt bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
[…]
4. Bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage V van deze verordening
Bijlage III
Categorieën woonruimten waarvoor een vergunning benodigd is als bedoeld in artikel 35 (onttrekking, samenvoeging, omzetting of woningvorming):
Alle woonruimten, met uitzondering van:
a. onzelfstandige woonruimten;
b. standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen voor woonschepen;
c. woningen van toegelaten instellingen die ten behoeve van herstructurering gesloopt zullen worden;
d. samen te voegen woningen.
Bijlage V
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 45, vierde lid