ECLI:NL:RVS:2018:370

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
201800218/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers in Duindorp

Op 6 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoekster, wonend te Den Haag, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 21 november 2017, betrof de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Duindorp, waaronder locatie 100-37. De verzoekster stelde dat de aanwijzing van deze locaties zou leiden tot verlies van parkeerruimte, terwijl de parkeerdruk in Duindorp al zeer hoog was. Ze voerde aan dat het parkeeronderzoek waarop het college zijn besluit baseerde, niet actueel was en niet representatief. De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 januari 2018, waar zowel de verzoekster als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de parkeerdruk na de plaatsing van de ORAC's niet boven de 90% zou stijgen, zoals in het beleid was vastgelegd. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het besluit van het college te schorsen voor de locatie 100-37, omdat er twijfels bestonden over de rechtmatigheid van het besluit in de bodemprocedure. Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster en het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.

Uitspraak

201800218/2/A1.
Datum uitspraak: 6 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Den Haag,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college locaties, waaronder locatie 100-37, aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's),voor de inzameling van restafval in de wijk Duindorp.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 januari 2018, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. R.B. van Heijningen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, zijn verschenen. Aan de zijde van het college is tevens verschenen ing. R. van Coevoorden.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Van Heeren betoogt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Zij voert daartoe aan dat de aanwijzing van de locaties leidt tot verlies van parkeerruimte, terwijl de parkeerdruk in Duindorp zeer hoog is. Volgens [verzoekster] is het in de zomer van 2015 uitgevoerde parkeeronderzoek waar het college zijn besluit op heeft gebaseerd niet actueel, is er niet op een representatief moment geteld en worden daarin parkeerplaatsen meegeteld die niet in de wijk liggen. Zij wijst er verder op dat uit dat parkeeronderzoek volgt dat de parkeerdruk in de wijk vóór plaatsing van de ORAC's reeds 90% was, zodat deze parkeerdruk na plaatsing hoger zal zijn dan 90%.
2.1.    Het college heeft de vaststelling van het plaatsingsplan gebaseerd op het besluit van de raad van de gemeente van 16 april 2015 op het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886. In dat besluit is met betrekking tot de wijkkeuze vermeld dat de parkeerdruk één van de doorslaggevende factoren is bij het bepalen van de (on)mogelijkheden om ORAC's te plaatsen in een wijk. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen wijken met een parkeerprobleem (parkeerdruk boven de 90%) en wijken zonder parkeerprobleem. In de wijken met een parkeerprobleem worden geen ORAC's geplaatst. In het raadsvoorstel zijn tevens de randvoorwaarden opgenomen die worden gehanteerd bij het vinden van geschikte locaties voor ORAC's. De randvoorwaarde inzake parkeren houdt in dat het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt.
2.2.    Plaatsing van ORAC's overeenkomstig het plaatsingsplan leidt in Duindorp tot het verlies van enige parkeerruimte.
Het college heeft in de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, gereageerd op de door belanghebbenden, waaronder [verzoekster], over het ontwerp van het plaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijzen. Daarin is toegelicht dat op wijkniveau naar de parkeerdruk wordt gekeken alvorens een wijk door de gemeenteraad wordt vrijgegeven voor plaatsing van ORAC's. In wijk 100, Duindorp, zal de parkeerdruk na de plaatsing van ORAC's niet stijgen boven de vastgestelde norm van 90%. Er wordt voldaan aan de randvoorwaarde, aldus het college.
2.3.    Het college heeft ter zitting verklaard dat bij het vaststellen van het plaatsingsplan rekening is gehouden met het feit dat er in Duindorp sprake is van een hoge parkeerdruk. In november 2011 is een parkeerdruk van 105% gemeten en in december 2014 96%. In februari 2015 is betaald parkeren ingevoerd in de wijk. Tellingen van maart 2015 laten volgens het college een parkeerdruk van 87% zien. De meting van de parkeerdruk in september 2015 kwam uit op een parkeerdruk van 90%. Volgens het college is er bij de vaststelling van het plaatsingsplan uitgegaan van de tellingen in maart 2015. Met de plaatsing van de ORAC's blijft de parkeerdruk onder de 90%.
2.4.    In de Nota van Antwoord is weliswaar vermeld dat de parkeerdruk onder de 90% blijft, maar dit is, hoewel [verzoekster] in de zienswijze gemotiveerd heeft aangevoerd dat de parkeerdruk vóór plaatsing van de ORAC's reeds 90% was, niet nader gemotiveerd. Eerst ter zitting heeft het college erop gewezen dat uit tellingen in maart 2015 bleek dat de parkeerdruk 87% was. Ook deze stelling heeft het college niet met stukken gestaafd, waarbij thans wordt daargelaten dat deze tellingen, gelet op het feit dat het besluit op 21 november 2017 is genomen, niet actueel zijn en bovendien de tellingen in de zomer van 2015 een ander beeld laten zien.
Nu in het besluit van 16 april 2015 is vermeld dat in wijken met een parkeerprobleem, of te wel met een parkeerdruk hoger dan 90%, geen ORAC's worden geplaatst, heeft het college naar voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan het beleid wordt voldaan. Dit betekent dat de voorzieningenrechter enige twijfel heeft of het besluit van 21 november 2017 in de bodemprocedure in stand zal blijven.
3.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 november 2017, kenmerk DSB/2017.570 RIS298455, voor zover het de locatie 100-37 betreft;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2018
473.