ECLI:NL:RVS:2018:3689

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
201709591/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 31 oktober 2017 een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de wijk Waalsdorp, stadsdeel Haagse Hout. Appellant, een inwoner van Den Haag, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat het college onvoldoende heeft ingegaan op zijn alternatieve locaties voor de plaatsing van de containers. Tijdens de zitting op 10 oktober 2018 heeft appellant zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij alternatieve locaties heeft voorgesteld die volgens hem geschikter zouden zijn voor de plaatsing van de ORAC’s. Het college heeft in zijn verweerschrift aangegeven waarom deze alternatieven niet zijn gekozen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de alternatieven niet zijn overwogen. De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van het college voor zover het betrekking heeft op de locatie 77-49, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten en moet het griffierecht aan appellant worden vergoed.

Uitspraak

201709591/1/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in het stadsdeel Haagse Hout in de wijk Waalsdorp (wijk 77) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2018, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati en J.A. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Waalsdorp aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van een ORAC nabij de woning van [appellant] aan de [locatie] te Den Haag (locatie 77-49; hierna: de locatie).
2.    In beroep betoogt [appellant] dat het college in de Nota van Antwoord, die onderdeel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan, niet of nauwelijks is ingegaan op de door hem in zijn zienswijze aangedragen alternatieve locaties voor plaatsing van de ORAC. Hij stelt dat de ORAC ook aan de overzijde van de straat kan worden geplaatst, zoals ook is gebeurd aan de oneven kan van de Van Montfoortlaan, nu aan die zijde van de straat geen woningen staan en door plaatsing geen parkeerplaatsen verloren gaan. Een andere mogelijkheid is het plaatsen van de container op een locatie schuin tegenover zijn woning, nabij de kruising van de Van Montfoortlaan met de Van Hogenhoucklaan. Ten slotte heeft [appellant] ter zitting nog aangevoerd dat het meer voor de hand zou hebben gelegen de ORAC een aantal meter verderop te plaatsen, waar voorheen ook tijdelijke containers hebben gestaan.
2.1.    In de Nota van Antwoord, die onderdeel uitmaakt van het plaatsingsplan, heeft het college zich in reactie op de door [appellant] in zijn zienswijze voorgestelde alternatieve locaties beperkt tot de opmerking dat deze geen verbetering van het plan opleveren. Daarmee is onvoldoende concreet gemotiveerd waarom deze alternatieve locaties niet geschikter zijn geacht dan de gekozen locatie. [appellant] heeft dan ook terecht betoogd dat het plaatsingsplan in zoverre onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
3.    Het beroep is gegrond. Het besluit, voor zover dat ziet op de locatie 77-49, dient te worden vernietigd.
4.    Het college heeft in zijn verweerschrift alsnog uiteengezet waarom niet is gekozen voor de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties. ORAC's worden zo veel mogelijk in lijn met geparkeerde auto’s geplaatst en aan de even zijde van de Van Montfoortlaan is dat aan de zijde van de straat waaraan de woning van [appellant] is gelegen. Mede om deze reden is een plaatsing van de container aan de overzijde van de straat niet aan de orde. Daarnaast is plaatsing aan de overzijde geen verbetering van het definitieve plaatsingsplan, omdat daarbij een obstakelvrije doorgang op het trottoir van minimaal 1,5 meter niet gewaarborgd is. Bovendien is volgens het college plaatsing aan de overzijde niet mogelijk vanwege de mogelijke beschadiging van boomwortels. Plaatsing op de locatie schuin tegenover de woning van [appellant] is volgens het college evenmin wenselijk, omdat bij het legen van een ORAC op die locatie de Van Hogenhoucklaan geblokkeerd zal worden.
5.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] daar tegenover heeft gesteld geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college in het verweerschrift naar voren heeft gebracht. Gelet op deze nadere uiteenzetting, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de door [appellant] in zijn zienswijze voorgestelde alternatieve locaties in redelijkheid geschikter had moeten achten dan de gekozen locatie. De alternatieve locatie op enige meters van de gekozen locatie en verder weg van de woning van [appellant], is door hem eerst ter zitting bij de Afdeling aangedragen en leidt er niet toe dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen kiezen voor de gekozen locatie.
6.    Het voorgaande in aanmerking genomen ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover dat is vernietigd, in stand blijven.
7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het ter zitting gedane verzoek om vergoeding van het in de voorlopige voorzieningsprocedure betaalde griffierecht komt niet voor inwilliging in aanmerking, reeds omdat dit wettelijk niet mogelijk is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 31 oktober 2017, kenmerk RIS298222, voor zover dat ziet op de locatie 77-49;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover dat is vernietigd, geheel in stand blijven;
IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Polak    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
574.