ECLI:NL:RVS:2018:3678

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
201707338/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing en aanbouw woning te Groesbeek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2017, waarin het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 1 juni 2016, betreft de verbouwing van een woning op het perceel aan de [locatie A] te Groesbeek en de realisatie van een aanbouw. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan, maar [appellant] betoogt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan omdat er een tweede woning zou worden gerealiseerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 augustus 2018 ter zitting behandeld. [appellant] heeft aangevoerd dat de aanvraag van 7 april 2016 niet is ingetrokken en dat de vergunning voor een tweede woning is verleend, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De Afdeling heeft echter vastgesteld dat de vergunning uitsluitend betrekking heeft op de gewijzigde aanvraag van 25 april 2016, die slechts voorziet in de verbouwing en uitbreiding van de bestaande woning. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake is van het creëren van twee zelfstandige wooneenheden, aangezien de indeling van de woning en de vergunning slechts één huishouden toestaan.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2018.

Uitspraak

201707338/1/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groesbeek,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2017 in zaak nr. 17/1180 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een woning gelegen op het perceel aan de [locatie A] te Groesbeek (hierna: het perceel) en het realiseren van een aanbouw aan die woning.
Bij besluit van 26 januari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2018, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.A.H.M. Wensink en B. ter Steege, zijn verschenen. Tevens is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1.    De woning op het perceel vormt samen met de woning gelegen op het perceel aan de [locatie B] te Groesbeek een 2-onder-1-kap constructie. [appellant] is woonachtig op het perceel aan de [locatie C]. Op het perceel is het bestemmingsplan "Buitengebied Groesbeek" van toepassing en rust de bestemming "Wonen".
Op 7 april 2016 heeft [vergunninghouder] een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen en uitbreiding van de bestaande woning op het perceel met het oog op het realiseren van een aanleunwoning.
Op 25 april 2016 heeft [vergunninghouder] een gewijzigde aanvraag ingediend. Deze aanvraag ziet niet langer op het creëren van een aanleunwoning, maar slechts op het verbouwen en uitbreiden van de bestaande woning, waarin [vergunninghouder] met zijn gezin en zijn ouders zal wonen.
2.        Artikel 1 van de planregels bepaalt dat in deze regels wordt verstaan onder:
woning:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder a, luidt: "De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor burgerwoningen".
Artikel 16, lid 16.2, onderdeel 16.2.1, aanhef en onder a, luidt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt de volgende voorwaarde: Per bestemmingsvlak, indien een bouwvlak aanwezig is per bouwvlak, mag het aantal woningen niet meer bedragen dan één, met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ waar het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven".
Artikel 16, lid 16.2, onderdeel 16.2.1, aanhef en onder o, luidt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt de volgende voorwaarde: De afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m".
Artikel 16, lid 16.6, onderdeel 16.6.1, aanhef en onder d, luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de splitsing van vrijstaande burgerwoningen in maximaal twee woningen, waarbij de volgende voorwaarde geldt: De inhoud, goot- en bouwhoogte mag niet worden vergroot".
3.    In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag van 7 april 2016 nimmer is ingetrokken en dat mede op basis daarvan de omgevingsvergunning is verleend. Daarmee is in strijd met het bestemmingsplan een vergunning verleend voor het realiseren van een tweede woning op het perceel, namelijk de in de aanvraag van 7 april 2016 genoemde aanleunwoning. De rechtbank heeft ook ten onrechte overwogen dat het bouwplan slechts voorziet in één keuken, nu de aanvraag van 7 april 2016 voorziet in twee keukens. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat, indien op een later moment wordt geconstateerd dat er toch twee woningen op het perceel zijn gerealiseerd, het college handhavend kan optreden. Navraag bij de gemeente heeft geleerd dat ook als een tweede keuken wordt geplaatst, de dan ontstane situatie mogelijk kan worden gelegaliseerd, aldus [appellant].
Naast het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat vergroting van de inhoud van een gesplitste woning als die aan de [locatie A] hoe dan ook niet toegestaan onder het bestemmingsplan en dat de aanvraag van 25 april 2016 ten onrechte niet is gepubliceerd, zo stelt [appellant].
3.1.    Ter zitting heeft de Afdeling aan de hand van de door het college overgelegde omgevingsvergunning, de dossierlijst die daarvan onderdeel uitmaakt en de daarbij behorende bouwtekeningen beoordeeld wat er in het besluit van 1 juni 2016 daadwerkelijk is vergund. Op grond daarvan is vastgesteld dat het besluit uitsluitend betrekking heeft op de aanvraag van 25 april 2016. De rechtbank heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het bouwplan dat behoort bij het besluit van 1 juni 2016 slechts voorziet in één keuken voor de hele woning en dat niet twee afzonderlijke wooneenheden worden gecreëerd. Bovendien blijkt uit de bouwtekeningen, zoals toegelicht ter zitting, dat alle ruimtes in de woning direct of indirect in open verbinding met elkaar staan en niet kunnen worden afgesloten. Op basis van de vergunning mag, anders dan [appellant] betoogt, dus geen aanleunwoning, maar slechts de verbouwing en uitbreiding van de bestaande woning, waarin één gezin mag wonen, worden gerealiseerd. De vraag of en, zo ja, hoe in de toekomst handhavend zal worden opgetreden indien in strijd met de verleende omgevingsvergunning zou worden gehandeld vormt geen onderdeel van deze procedure.
Evenmin kan [appellant] worden gevolgd in zijn betoog dat uitbreiding van de woning niet is toegestaan onder artikel 16, lid 16.6, onderdeel 16.6.1, aanhef en onder d, van de planregels. Zoals het college heeft toegelicht zijn de woningen aan de [locatie A] en [locatie B] in planologische zin geen gesplitste woningen en hebben zij onder het bestemmingsplan beide een afzonderlijk bouwvlak.
Voorts heeft [appellant] niet gemotiveerd waarom de gewijzigde aanvraag van 25 april 2016 afzonderlijk gepubliceerd diende te worden.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt vervolgens dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van het creëren van twee zelfstandige wooneenheden, omdat het bouwplan voorziet in één keuken. Gelet op de begripsomschrijving van "woning" in artikel 1 van de planregels is echter van belang of sprake is van een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Van een dergelijk complex van ruimten is hier geen sprake, aldus [appellant]. De woning is nu al zodanig ingedeeld dat deze door het enkele plaatsen van een tweede keuken reeds geschikt zou zijn voor het huisvesten van twee huishoudens.
4.1.    Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, leidt zowel de omstandigheid dat in de woning slechts één gemeenschappelijke keuken aanwezig zal zijn, als de omstandigheid dat alle ruimtes in de woning direct of indirect in open verbinding met elkaar staan en niet kunnen worden afgesloten, tot de conclusie dat, in overeenstemming met de verleende vergunning, sprake is van een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden en niet van het creëren van twee zelfstandige wooneenheden. Of de woning al dan niet met eenvoudige aanpassing alsnog geschikt zou kunnen worden gemaakt voor bewoning door meer dan één huishouden, doet er niet aan af dat die situatie niet is vergund en blijkens de bouwtekeningen ook niet is beoogd.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de woning aan de [locatie A] ten onrechte heeft aangemerkt als een type 2-onder-1-kap. Dit betoog faalt reeds omdat de aangevallen overweging van de rechtbank niet meer beoogt dan een feitelijke situatie te beschrijven, zonder daarbij aan het begrip 2-onder-1-kap enige juridische kwalificatie toe te kennen. Niet in geschil is dat de woningen aan de [locatie A] en [locatie B] tezamen één groter bouwwerk vormen.
6.    [appellant] betoogt, onder verwijzing naar de parkeernormen van CROW-publicatie 317, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van een tweede woning, zodat het college ook geen voorwaarden aan de vergunning hoefde te verbinden betreffende het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.
6.1.    Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen is en blijft er op het perceel sprake van één niet-vrijstaande woning. Omdat, zoals ook blijkt uit de CROW-publicatie, de parkeerbehoefte wordt berekend per woning, verandert er niets aan de parkeerbehoefte op het perceel. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat er voor het college geen aanleiding bestond nadere voorwaarden over het aantal parkeerplaatsen op het perceel in de vergunning op te nemen.
Het betoog faalt.
7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ter zitting weliswaar is gebleken dat de interne scheidslijn tussen de woningen op nummer [locatie A] en [locatie B] niet overeenkomt met de scheidslijn tussen de bouwvlakken, maar dat deze procedure niet ziet op het wijzigen van de interne scheidslijn tussen de woningen, zodat dit buiten beschouwing wordt gelaten. De rechtbank had dienen vast te stellen dat, nu de bestaande bebouwing op het perceel [locatie A] voor een deel (circa 30%) in het bouwvlak van het perceel [locatie B] ligt en niet gebleken is dat aan deze situatie een bouwvergunning ten grondslag ligt, de bestaande situatie nimmer is gelegaliseerd.
7.1.    De omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van een aanbouw aan de woning op nummer [locatie A]. Deze voorgenomen aanbouw ligt geheel in het bouwvlak van die woning en niet in het bouwvlak van de woning op nummer [locatie B]. Van enige wijziging van de scheidslijnen is met het bouwplan geen sprake. De omstandigheid dat de interne scheidslijn tussen de woningen niet overeenkomt met de scheidslijn tussen de bouwvlakken is dan ook niet van belang voor de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan. De rechtbank heeft deze kwestie derhalve terecht buiten beschouwing gelaten.
Het betoog faalt.
8.    [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een redelijke uitleg van artikel 16, lid 16.2, onderdeel 16.2.1, aanhef en onder o, van de planregels met zich brengt dat deze regel niet geldt voor aaneengebouwde woningen, zoals de woningen aan de [locatie A] en [locatie B]. Die woningen moeten ieder afzonderlijk aan de voorwaarden van het bestemmingsplan voldoen, zodat de afstand van de uitbouw aan nummer [locatie A] tot de perceelgrens met nummer [locatie B] ingevolge de planregels tenminste drie meter moet bedragen, aldus [appellant].
8.1.    De hierboven vermelde planregel ziet op de bouw van een hoofdgebouw. Het bouwplan ziet echter niet op de bouw van een hoofdgebouw, maar op de bouw van een aanbouw aan de woning op nummer [locatie A], die onder het bestemmingsplan als een reeds bestaand hoofdgebouw gelegen tegen de perceelgrens is bestemd. In het licht van deze reeds bestemde feitelijke situatie bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een redelijke uitleg van het artikel met zich brengt dat het daarin opgenomen voorschrift niet geldt voor de voorgenomen aanbouw bij het reeds bestaande hoofdgebouw.
Het betoog faalt.
9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Slump    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
574.