ECLI:NL:RVS:2018:3670

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
201710160/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vergoeding rechtsbijstand op basis van toevoeging en de toepassing van het High Trust-programma

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 november 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de intrekking van de vergoeding voor rechtsbijstand die aan [appellante] was verleend op basis van een toevoeging. De Raad voor Rechtsbijstand had op 27 juli 2016 besloten de vergoeding in te trekken, omdat de zaak niet voldeed aan de criteria voor toevoegingswaardigheid. Dit besluit werd bevestigd door de rechtbank, die oordeelde dat de Raad terecht had geoordeeld dat er geen juridische of feitelijke complexiteit was die bijstand van een advocaat vereiste. [appellante] stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar verzoek om herziening onder de intrekkingscriteria viel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Raad in redelijkheid had kunnen besluiten dat de zaak niet complex genoeg was voor een toevoeging. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de intrekking van de vergoeding niet in strijd was met het recht op toegang tot de rechter, en dat het beleid van de Raad proportioneel was. De zaak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201710160/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2017 in zaak nr. 17/1398 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2016 heeft de raad de op naam van [appellante] vastgestelde vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand op grond van een toevoeging met kenmerk 3IV9625 ingetrokken.
Bij besluit van 19 januari 2017 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2018, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en C. de Jong, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Het voor deze uitspraak relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van het geschil
2.    [appellante] is rechtsbijstandverlener en neemt deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
Ter uitvoering van het High Trust-programma heeft de raad het "Convenant High Trust, steekproefsgewijze controle" (hierna: het convenant) opgesteld. In het convenant is vastgelegd dat de rechtsbijstandverlener zich bereid verklaart te werken met de Kenniswijzer en de checklists aanvragen van een toevoeging en een vergoeding van de raad. Voorts is daarin bepaald dat de rechtsbijstandverlener van belang zijnde vraagstukken actief aan de raad voorlegt. Indien een rechtsbijstandverlener twijfelt, bijvoorbeeld over de toevoegingswaardigheid van een zaak, zal hij daarover de daartoe door de raad ingestelde helpdesk om duidelijkheid vragen. De verleende toevoegingen en vergoedingen worden achteraf steekproefsgewijs door de raad gecontroleerd. De frequentie van deze controle is afhankelijk van het toevoegvolume van het desbetreffende kantoor. Als uit de controle blijkt dat een zaak achteraf niet toevoegingswaardig is en de helpdesk daarover niet is geraadpleegd, dan wordt de toevoegingsvergoeding op nihil gesteld en mag de rechtsbijstandverlener de kosten van verleende rechtsbijstand niet verhalen op zijn cliënt. De toevoegingsvergoeding kan eveneens lager of op nihil worden gesteld indien bij de controle achteraf onjuiste declaraties worden gevonden.
[appellante] heeft het convenant op 31 mei 2013 ondertekend.
3.    Op 15 oktober 2015 heeft [appellante] namens [persoon] een toevoeging aangevraagd voor het dienen van een verzoek om herziening van haar recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2013. De raad heeft de toevoeging verleend. Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de raad de vergoeding voor [appellante] naar aanleiding van de op basis van de toevoeging verrichte werkzaamheden op € 376,22 vastgesteld.
Bij besluit 27 juli 2016, gehandhaafd bij besluit van 19 januari 2017, heeft de raad na een steekproefcontrole van 7 juni 2016, de vergoeding voor de rechtsbijstand die is verleend op basis van voormelde toevoeging ingetrokken. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het indienen van een herzieningsverzoek geen toevoeging wordt verleend tenzij sprake is van een juridische of feitelijke complexiteit. Volgens de raad valt een herzieningsverzoek, daargelaten of deze is gebaseerd op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) of artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), onder het indienen van een andere aanvraag als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingscriteria (hierna: het Brt). Niet is gebleken dat de zaak juridisch of feitelijk complex is.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft over het door [appellante] ingestelde beroep geoordeeld dat de raad terecht en op goede gronden de vergoeding heeft ingetrokken onder verwijzing naar artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt. Volgens de rechtbank valt onder deze bepaling niet uitsluitend een verzoek om herziening op grond van artikel 4:6 van de Awb maar ook een herziening als bedoeld in artikel 21a van de Awir. Dat artikel 21a van de Awir later in werking is getreden dan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt doet hieraan volgens de rechtbank niet af. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de werkinstructie C030 - ‘Sociale voorzieningen - overige geschillen’. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van juridische en/of feitelijke complexiteit die bijstand van een advocaat noodzakelijk maken, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt en het ter invulling daarvan gevoerde beleid ten aanzien van herzieningsverzoeken huurtoeslag het recht op toegang tot de rechter niet in de kern aantast, een gerechtvaardigd doel dient en proportioneel is zodat het beroep van [appellante] op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet slaagt.
Hoger beroep
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een verzoek om herziening op grond van artikel 21a van de Awir valt onder artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt en werkinstructie C030. Daarbij heeft de rechtbank volgens haar miskend dat de zaak waarop de toevoeging betrekking heeft feitelijk en juridisch complex is nu de gronden die zijn aangevoerd zien op wetstechniek, wetssystematiek, wetshistorie en de bedoeling van de wetgever zodat de behartiging niet aan de rechtzoekende zelf kan worden overgelaten. Voorts wijst zij erop dat dat in eerdere steekproeven herzieningsprocedures als toevoegingswaardig zijn aangemerkt door de raad en zij daardoor in de veronderstelling verkeerde dat de binnen het systeem van de High Trust afgegeven toevoegingen juist waren. Zij is niet op de hoogte gesteld dat een herzieningsverzoek niet toevoegingswaardig zou zijn. Bij haar is het vertrouwen gewekt dat zij voor de gevoerde herzieningsprocedure een vergoeding kan aanvragen. Niet is gebleken op grond waarvan dezelfde wet- en regelgeving eerst wel ruimte bood voor de bedoelde procedures een toevoeging te verlenen, maar na juni 2016 niet meer.
5.1.    Het convenant, waarin de uitgangspunten van het High Trust-programma zijn vastgelegd is gebaseerd op wederzijds vertrouwen tussen de raad en de rechtsbijstandverlener die er aan deelneemt. Om het programma succesvol te laten zijn is van belang dat de raad erop kan vertrouwen dat rechtsbijstandsverleners met inachtneming van de regels in de Wrb beoordelen of een zaak toevoegingswaardig is en welke vergoedingen zij aanvragen. Voor zover rechtsbijstandverleners hierover twijfels hebben in een specifieke zaak, worden zij geacht de helpdesk van de raad te raadplegen. Daarbij geldt dat de raad niet terugkomt op een door de helpdesk gedane toezegging die in het voordeel is van de rechtsbijstandverlener of zijn client(e), maar achteraf bezien onjuist blijkt. Verder volgt uit het convenant dat de raad een vergoeding mag intrekken of lager mag vaststellen indien bij de controle blijkt dat een toevoeging of vergoeding ten onrechte is verstrekt, tenzij de helpdesk hierover is geraadpleegd.
Door het convenant te ondertekenen, committeert de rechtsbijstandverlener zich aan de hiervoor uiteengezette uitgangspunten. Dit betekent dat hij weet en ermee instemt dat een vergoeding in zijn nadeel wordt herzien, indien hij over een zaak de helpdesk niet heeft geraadpleegd en bij een steekproefsgewijze controle achteraf blijkt dat de vergoeding ten onrechte is vastgesteld.
5.2.    De raad heeft in werkinstructie C030 ‘Sociale Voorzieningen - overige geschillen’ voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt neergelegd dat voor een verzoek om herziening van een onherroepelijke beslissing geen toevoeging wordt verstrekt, tenzij sprake is van een juridische of feitelijke complexiteit. De rechtbank is [appellante] terecht niet gevolgd in haar standpunt dat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van het Brt en de uitwerking daarvan in werkinstructie C030 niet kunnen zien op herzieningsverzoeken op grond van artikel 21a van de Awir. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder j, van het Brt wordt geen toevoeging verleend indien rechtsbijstand is verzocht voor het indienen van een andere aanvraag bij een bestuursorgaan om een besluit te nemen. Onder deze algemene bepaling kunnen verzoeken om herziening op grond van artikel 21a van de Awir worden vervat. Dat artikel 21a van de Awir later is ingevoerd, maakt niet dat de raad niet in redelijkheid een verzoek om herziening op grond van artikel 21a van de Awir als een herzieningsverzoek zoals bedoeld in de werkinstructie heeft kunnen aanmerken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de werkinstructie van toepassing is omdat de wetgever met artikel 21a van de Awir naast artikel 4:6 van de Awb heeft voorzien in een laagdrempelige herzieningsprocedure. De rechtszoekende kan zich beperken tot het enkele verzoek aan de Belastingdienst/Toeslagen om het recht op toeslag nog een te bezien. De rechtszoekende kan worden geacht dit verzoek zelf in te dienen. Dat een advocaat kan bijdragen aan een versteviging van de juridische stellingname van een rechtszoekende hoeft op zichzelf de raad niet tot het oordeel te leiden dat de zaak juridisch complex is. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak in dit geval feitelijk en juridisch niet zo complex was, dat daarvoor rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk was. Dat het verzoek in algemene zin was gebaseerd op wetstechniek, de uitleg van de wet, de bedoeling van de wetgever en het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen heeft zij voor dat oordeel terecht niet voldoende geacht, nu het niet om juridische argumenten gaat die voortvloeien uit de bijzondere ingewikkeldheid van het geval.
Het betoog faalt in zoverre.
5.3.    Niet in geschil is dat [appellante] de helpdesk niet heeft geraadpleegd over de vraag of voor het indienen van het verzoek om herziening van het recht op kinderopvangtoeslag van [persoon] een aparte toevoeging kon worden verleend. Evenmin heeft zij de zaak op een later moment, bijvoorbeeld nadat zij de werkzaamheden had verricht en een aanvraag om een vergoeding wilde indienen, aan de helpdesk voorgelegd. Dat in een andere zaak betreffende een verzoek om herziening van het recht op kinderopvangtoeslag een toevoeging is verstrekt met kenmerk 3IC3562, betekent niet dat zij er, in weerwil van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, gelezen in samenhang met artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van de Brt en werkinstructie C030, vanuit kon gaan dat alle verzoeken om herziening betreffende toeslagen toevoegingswaardig zouden zijn. Dit kon zij ook niet afleiden uit het door haar in hoger beroep overgelegd verslag van een steekproef over de periode 1 juli 2014 tot 1 oktober 2014 bij Köse Advocaten. In de bevindingen behorende bij dat verslag is bij kenmerk 3IC3562 immers vermeld dat het een herzieningsverzoek betreft en dat conform de werkinstructie voor een verzoek aan een bestuursorgaan om terug te komen op een onherroepelijke beslissing (herzieningsverzoek) geen toevoeging wordt verstrekt, tenzij sprake is van juridische of feitelijke complexiteit. Na bestudering van het dossier is daarvan gebleken zodat de toevoeging en vergoeding akkoord zijn bevonden. [appellante] kon aan de enkele omstandigheid dat aan dat verzoek eenzelfde juridische betoog ten grondslag is gelegd als in onderhavige zaak, niet het vertrouwen ontlenen dat ook onderhavige zaak toevoegingswaardig zou zijn. De Afdeling betrekt hierbij dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat bij een steekproef de zaken die onder de steekproef vallen steeds tegen het licht van het beleid worden gehouden en elke zaak op de eigen merites wordt beoordeeld. Indien een zaak als toevoegingswaardig wordt aangemerkt vloeit dit voort uit de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval.
[appellante] heeft er voorts op gewezen dat blijkens de bevindingen behorende bij het verslag van een steekproef over de periode van 1 oktober 2014 tot 1 januari 2015 een toevoeging met kenmerk 3IJ0662 voor een verzoek om herziening van het recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2013 is ingetrokken vanwege samenhang met een toevoeging met kenmerk 3IJ0651, die dezelfde problematiek maar dan over het jaar 2012 betreft. Ook hieruit kon [appellante] niet afleiden dat herzieningsverzoeken in toeslagzaken in algemene zin toevoegingswaardig zijn, nu, zoals de raad heeft toegelicht, daarmee alleen het standpunt is ingenomen dat beide toevoegingsaanvragen betrekking hadden op hetzelfde rechtsbelang terwijl de eerder verleende toevoeging met kenmerk 3IJ0651 niet onder de steekproef viel en daarom niet kon worden ingetrokken zo deze onrechtmatig zou zijn verleend.
Ook dit betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
343. BIJLAGE
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 12
1. (…)
2.  Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
(…)
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
(…)
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;
(…)
2. Bij de in artikel 12, derde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.
De in artikel 12, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingscriteria.
Besluit rechtsbestand - en toevoegingscriteria
Artikel 8
1. Geen toevoeging wordt verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor: a. het indienen van aanvragen om toelating tot Nederland op grond van afdeling 3 van hoofdstuk 3 van de Vreemdelingenwet 2000, tenzij de rechtzoekende met onmiddellijke uitzetting of inbewaringstelling wordt bedreigd;
b. het aanvragen van een uitkering;
c. het indienen van een aanvraag tot naturalisatie;
d. het doen van belastingaangifte;
e. het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard;
f. het vragen van kwijtschelding van een belastingschuld;
g. het vragen van een voor beroep vatbare beslissing tenzij de aanvraag uitvoerig wordt gemotiveerd;
h. het vragen van vrijstelling of uitstel van de militaire dienstplicht;
i. het verkrijgen van rechtsbijstand;
j. het indienen van een andere aanvraag bij een bestuursorgaan om een besluit te nemen.
2. In afwijking van het eerste lid kan een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 8 van het Brt heeft de raad een "werkinstructie" (beleidsregel) opgesteld.
Werkinstructie C030 Sociale voorzieningen - overige geschillen
Voor huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag is daarin bepaald:
Voor het aanvragen van een toeslag of bezwaar tegen een beslissing op het verzoek verstrek je geen toevoeging, rechtzoekende kan dit zelf (artikel 8 lid 1 sub b Brt, artikel 12, lid 2, sub g, Wrb). Dit geldt ook voor bezwaar tegen een beslissing van een bestuursorgaan waar rechtzoekende niet om heeft verzocht (ambtshalve beslissing). De toevoegingsaanvraag wijs je af met tekstcode 130.
Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat de zaak zodanig feitelijk en/of juridisch complex is dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is kun je bij hoge uitzondering een toevoeging verstrekken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een geschil over kinderopvangtoeslag waarbij het gastouderbureau/ bemiddelingsbureau een wanordelijke boekhouding heeft gevoerd.
Voor een verzoek herziening onherroepelijke beslissing is daarin bepaald:
Voor een verzoek aan een bestuursorgaan / de rechtbank om terug te komen op een onherroepelijke beslissing (herzieningsverzoek) verstrek je geen toevoeging, tenzij er sprake is van juridische of feitelijke complexiteit (artikel 8 sub j Brt).