201806700/3/R6.
Datum uitspraak: 12 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant A] en [opposant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [opposant]), beiden wonend te Steenbergen,
opposanten,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2018 in zaak nr. 201806700/2/R6.
Procesverloop
Bij uitspraak van 12 oktober 2018, in zaak nr. 201806700/2/R6, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [opposant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Steenbergen van 28 juni 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Olmentuin" niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant], onder overlegging van een ondertekend exemplaar van het beroepschrift, verzet gedaan.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van [opposant]. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder [opposant] op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
3. In de uitspraak waarvan verzet, heeft de Afdeling het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij het beroepschrift niet had ondertekend en hij het evenmin binnen de in de brief van 27 augustus 2018 gestelde, tot en met 17 september 2018 lopende termijn alsnog van een ondertekening had voorzien. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [opposant] in verzuim is geweest.
4. De Afdeling stelt vast dat bij de behandeling van het verzet is gebleken dat reeds op 31 augustus 2018, en dus vóór het verstrijken van de termijn op 17 september 2018 en de uitspraak van 12 oktober 2018, een betaling van griffierecht was ontvangen op naam van [opposant B]. Hieruit kon naar het oordeel van de Afdeling genoegzaam worden afgeleid dat het beroep in elk geval mede door hem is ingediend. Derhalve is geen sprake van de voor de toepassing van artikel 8:54 van de Awb vereiste kennelijkheid. Gelet hierop kan hetgeen door [opposant] in verzet is aangevoerd, buiten verdere bespreking blijven.
5. Het verzet is gegrond, waaruit volgt dat de uitspraak van 12 oktober 2018 is vervallen. De Afdeling zal het onderzoek voortzetten in de stand waarin het zich bevond.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Helder w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018
195-209. BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
2. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing.
( … )
4. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.