201808123/1/A1, 201808124/1/A1, 201808125/1/A1 en 201808126/1/A1.
Datum uitspraak: 12 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van [verzoekster], gevestigd te [plaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekster,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij vier besluiten van 30 augustus 2018 heeft de staatssecretaris krachtens artikel 9 van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190; hierna: de EVOA) bezwaar gemaakt tegen de overbrenging van afval (CRT-glas) van de Verenigde Staten van Amerika naar Nederland (Son).
Tegen deze besluiten heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 31 oktober 2018, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, mr. L. Bier, advocaat te Vught, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S.J.D. Eillyas, L. Mulders, A.M. Witte en drs. M.H. Broekman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Samca International Inc. heeft kennisgeving gedaan van de overbrenging van afval (CRT-glas) naar Nederland in de periode van 15 augustus 2018 tot en met 14 augustus 2019. CRT staat voor: Cathode Ray Tubes. Het CRT-glas wordt door [verzoekster] ingenomen ter verdere bewerking in de inrichting te [plaats]. Het na deze bewerking daarvoor geschikte glas wordt in de inrichting van [verzoekster] te [plaats] toegepast in betonproducten, de zogeheten legioblokken.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het glas dat [verzoekster] in de legioblokken verwerkt, moet worden aangeduid als gevaarlijke afvalstof en daarom niet als bouwstof mag worden verwerkt in een betonproduct. De grondslag voor het bezwaar van de staatssecretaris is artikel 12, eerste lid, aanhef, onderdelen b en k, van de EVOA, namelijk dat de geplande nuttige toepassing niet in overeenstemming is met Nederlandse wetgeving inzake milieubescherming en dat de betrokken afvalstoffen niet worden behandeld in overeenstemming met afvalbeheersplannen die zijn opgesteld krachtens artikel 7 van Richtlijn 2006/12/EG om de in de communautaire wetgeving opgenomen juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of hergebruik na te komen. Volgens de staatssecretaris handelt [verzoekster] niet in overeenstemming met Nederlandse Beoordelingsrichtlijnen, zodat [verzoekster] in strijd handelt met het Besluit bodemkwaliteit. Ook wordt volgens de staatssecretaris niet voldaan aan de in het Landelijk Afvalbeheerplan 2017-2029 (LAP3) neergelegde minimumstandaard.
2. De verzoeken om voorlopige voorzieningen strekken ertoe dat de werking van de besluiten van 30 augustus 2018 wordt geschorst en dat de overbrengingen op grond van de kennisgevingen onmiddellijk mogelijk worden gemaakt. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat als gevolg van de besluiten van de staatssecretaris de invoer van CRT-glas vanuit het buitenland onmogelijk wordt gemaakt, terwijl zij over inrichtingsvergunningen beschikt om het CRT-glas (al dan niet vanuit het buitenland) te verwerken. [verzoekster] stelt dat zij door de besluiten van de staatssecretaris onevenredig wordt benadeeld. Daartoe voert [verzoekster] aan dat zij wordt geraakt in haar contractuele verhoudingen met andere partijen waardoor onomkeerbare schade zal ontstaan en dat de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar komt.
3. De verwerking door [verzoekster] van CRT-glas is onderwerp van verschillende juridische procedures. Bij de Afdeling is aanhangig het beroep van [verzoekster] tegen besluiten van de staatssecretaris tot intrekking van toestemmingen voor de overbrenging van afval (zaak nr. 201806217/1/A1). Bij de rechtbank Oost-Brabant is aanhangig het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot aanpassing van de geldende omgevingsvergunning van de inrichting van [verzoekster] (zaak nr. 18/1666). In beide procedures heeft de desbetreffende voorzieningenrechter hangende de beroepen een voorlopige voorziening getroffen. Partijen zijn verdeeld over verschillende rechtsvragen in verband met de verwerking van CRT-glas die zich niet voor definitieve beantwoording lenen in deze procedure. De voorzieningenrechter zal daarom een belangenafweging maken.
4. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet kan instemmen met de overbrenging van het CRT-glas naar Nederland, omdat het toepassen door [verzoekster] van loodhoudend CRT-glas in betonblokken tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor mens en milieu. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris toegelicht dat het gevaar voor mens en milieu niet optreedt in de gebruiksfase van de betonblokken, maar op het moment dat de betonblokken na afloop van de gebruiksfase worden gesloopt en het met lood verontreinigde granulaat zich kan verspreiden in het milieu. [verzoekster] heeft daar tegenover gesteld dat de betonblokken worden geproduceerd in overeenstemming met de aan haar verleende vergunning - die thans nog steeds geldt - en dat zij over een WEEELABEX-certificaat beschikt. Volgens [verzoekster] wordt het CRT-glas zodanig gescheiden en verwerkt dat het glas dat in de betonblokken wordt verwerkt loodarm is en geschikt is voor allerhande toepassingen.
Hoewel de voorzieningenrechter oog heeft voor het zwaarwegend milieubelang dat de staatssecretaris met de bestreden besluiten beoogt te dienen, acht de voorzieningenrechter het belang van de staatssecretaris om de overbrenging van het afval naar Nederland te beletten, terwijl de discussie over de rechtmatige verwerking van CRT-glas tussen partijen nog onder de rechter is, in het licht van de voor [verzoekster] nog geldende vergunning en het door haar gestelde belang voor haar bedrijfsvoering, niet zo zwaarwegend dat de uitkomst van (één van) de onder 3 genoemde procedures niet kan worden afgewacht. Daarbij neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat de door de staatssecretaris gewraakte wijze van verwerking door [verzoekster] dezelfde is als de wijze van verwerking gedurende ten minste de afgelopen 8 jaar op basis van de aan [verzoekster] verleende vergunning. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de bestreden besluiten te schorsen en bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat deze uitspraak voorziet in de gevraagde toestemmingen. Indien de uitkomst van de bezwaarprocedure in deze zaken, de uitkomst in de beroepsprocedure in de onder 3 genoemde zaken of andere gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de staatssecretaris verzoeken om wijziging of opheffing van deze voorlopige voorziening.
5. Over het verzoek van [verzoekster] met betrekking tot het informeren van alle andere buitenlandse bevoegde gezagen alsmede alle daarbij betrokken partijen, overweegt de voorzieningenrechter dat hij ervan uit gaat dat de staatssecretaris met bekwame spoed de hierna te melden voorlopige voorziening kenbaar maakt aan de buitenlandse autoriteiten en de daarbij betrokken partijen.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De zaken worden hierbij als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht aangemerkt.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de vier besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 30 augustus 2018 met kenmerken NL641935, NL641944, NL641938 en NL641945;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat deze uitspraak voorziet in de toestemming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening (EG) 1013/2006 voor de overbrengingen waarop de onder I genoemde besluiten betrekking hebben;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Helder w.g. Smulders-Wijgerde
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018
672.