ECLI:NL:RVS:2018:3610

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
201704267/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over trillinghinder en richtbedrag voor maatregelen in het kader van de Betuweroute

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over trillinghinder veroorzaakt door de Betuweroute. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 11 april 2017, waarin geen trillinghinder beperkende maatregelen werden genomen. In een eerdere tussenuitspraak van 21 februari 2018 had de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen 20 weken toereikend te motiveren waarom geen maatregelen werden genomen, of een gewijzigd besluit te nemen. De staatssecretaris heeft in zijn brief van 2 juli 2018 uiteengezet waarom het richtbedrag van € 47.000,00 per woning als uitgangspunt is genomen voor het treffen van maatregelen tegen trillinghinder. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom andere combinaties van maatregelen niet doelmatig waren en dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling heeft het beroep van de appellante gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de staatssecretaris geen nieuwe beslissing hoeft te nemen en dat het eerdere besluit van 1 november 2016 in stand blijft, zonder dat er maatregelen tegen trillinghinder hoeven te worden getroffen aan de woning van de appellante. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellante.

Uitspraak

201704267/2/R3.
Datum uitspraak: 7 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, thans: de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
In de tussenuitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:608 (aangehecht), heeft de Afdeling de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat opgedragen om met inachtneming van de overwegingen 4.3 en 5.3 binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak toereikend te motiveren waarom geen trillinghinder beperkende maatregel aan de bron (in dit geval de maatregel "floating slab track") of aan de woning [locatie] te Groessen, gemeente Duiven, wordt genomen, dan wel een gewijzigd nieuw besluit te nemen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Bij brief van 2 juli 2018, ingekomen bij de Afdeling op 3 juli 2018, heeft de staatssecretaris nader gemotiveerd waarom geen trillinghinder beperkende maatregel aan de bron of aan de woning [locatie] te Groessen, gemeente Duiven, wordt genomen.
Bij brief van 17 juli 2018 heeft de Afdeling op verzoek van [appellante] de termijn verlengd voor het indienen van een zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
Bij brief van 28 augustus 2018, ingekomen bij de Afdeling op 29 augustus 2018, heeft [appellante] haar zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de staatssecretaris in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij bij de beoordeling van de doelmatigheid van maatregelen ter beperking van trillinghinder een richtbedrag van € 47.000,00 per woning als uitgangspunt heeft genomen. Voorts heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat in het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd waarom andere combinaties van maatregelen dan het onderheien van de woning en het verstijven van de vloer van de 1e verdieping niet doelmatig kunnen worden geacht en dat hiermee ook onduidelijk blijft of er combinaties van maatregelen mogelijk zijn waarmee, overeenkomstig het onder 4.2 weergegeven beoordelingskader van de staatssecretaris, de trillinghinder met een redelijke investering voelbaar kan worden teruggebracht. De Afdeling heeft overwogen dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering.
2.    Gelet hierop is het beroep van [appellante] tegen het besluit van de staatssecretaris van 11 april 2017, kenmerk IENM/BSK-2017/91256, gegrond en dient dat besluit te worden vernietigd.
In stand laten van de rechtsgevolgen
3.    De Afdeling zal hierna ingaan op de vraag of er gelet op de nadere motivering van de staatssecretaris in de brief van 2 juli 2018 aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het besluit van 11 april 2017 in stand te laten. Daarbij zal aan de hand van de door [appellante] ingediende zienswijze worden bezien of de nadere motivering voldoende draagkrachtig is.
Wettelijk kader
4.    Artikel 7.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer luidt:
"Indien uit het in artikel 7.39 bedoelde onderzoek of het in artikel 7.41, eerste lid, bedoelde verslag blijkt dat de activiteit in belangrijke mate nadeliger gevolgen voor het milieu heeft dan die welke bij het vaststellen van het plan, dan wel bij het nemen van het besluit werden verwacht, neemt het bevoegd gezag, indien dat naar zijn oordeel nodig is, de hem ter beschikking staande maatregelen ten einde die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken."
Richtbedrag
5.    In de brief van 2 juli 2018 heeft de staatssecretaris over het richtbedrag van € 47.000,00 per woning op pagina 3 samenvattend het volgende opgemerkt:
"Met het oog op de inwerkingtreding van het gewijzigde artikel 9 Bts is begin 2014 het richtbedrag bepaald. Voor de werkwijze om een richtbedrag vast te stellen is gebruik gemaakt van een specifiek daarop gericht onderzoeksrapport van Witteveen+Bos. Omdat in de uitwerking van de in dit rapport aanbevolen methode bleek dat er onvoldoende betrouwbare data verzameld konden worden heb ik uiteindelijk besloten de tot dan toe gebruikte methode te blijven hanteren. Deze Acceptabele Kosten methode, die ook is toegepast bij de doelmatigheidsbeoordeling van maatregelen tegen geluidhinder, komt er feitelijk op neer dat de gemiddelde kosten van effectieve maatregelen worden bepaald en beoordeeld wordt of dat budget ook redelijkerwijs ter beschikking kan worden gesteld. Om deze gemiddelde kosten te berekenen heb ik, vanwege de destijds beperkte ervaring met het treffen van trillingsreducerende maatregelen in spoorprojecten, mij alleen kunnen baseren op inschattingen van kosten door Arcadis omtrent het Programma Hoogfrequent Spoor zoals beschreven in het voornoemde rapport van Witteveen+Bos, de feitelijke realisatie in een tweetal projecten in Utrecht en Arnhem en inschattingen voor een aantal geplande projecten in Utrecht. Daarbij heb ik ook een vergelijking gemaakt met gemiddelde kosten uit het verleden ten aanzien van maatregelen bij geluidhinder. Deze werkwijze heeft op basis van grofmazige inschattingen een richtbedrag opgeleverd. Vervolgens is in de praktijk van Tracébesluiten voor spoorprojecten in de afgelopen jaren bevestiging gevonden dat dit richtbedrag effectief is en tot redelijke uitkomsten leidt. Waar dat in eerste instantie niet het geval is, zoals bij het onderhavige project van de MER-evaluatie Betuweroute, heb ik overschrijdingen van het richtbedrag toegepast."
6.    Over deze overschrijdingen staat in de brief van 2 juli 2018 op de pagina’s 8 en 9:
"Ook ten aanzien van het hanteren van het richtbedrag van 47.000 euro heb ik gezocht naar een passende benadering. In de bezwaarschriftenfase is feitelijk onderzocht welke mate van overschrijding van het richtbedrag alsnog tot een effectieve en doelmatige maatregel zou leiden. Daarbij is gebleken dat bij een overschrijding van afgerond 34% van het richtbedrag (feitelijk daarmee dus verhoogd tot 63.000,- euro) het mogelijk was om in plaats van 11, bij 16 van de 27 woningen, doelmatige maatregelen te treffen. Voor de overige woningen zouden maatregelen pas effectief worden als er substantieel veel meer zou worden geïnvesteerd: het richtbedrag zou dan nagenoeg verdubbeld of zelfs verdrievoudigd moeten worden."
Zienswijze over richtbedrag
7.    Over het richtbedrag heeft [appellante] in haar zienswijze onder meer aangevoerd dat de staatssecretaris niet alsnog de op de zitting van 30 november 2017 ter sprake gebrachte interne notities heeft overgelegd, waarin als uitgangspunt het richtbedrag van € 47.000,00 per woning zou zijn opgenomen.
[appellante] stelt dat een gefundeerd en degelijk onderzoek ontbreekt op grond waarvan het richtbedrag van € 47.000,00 per woning kan worden gehanteerd als uitgangspunt voor de woningen aan de Betuweroute. In dit verband merkt [appellante] op dat uit de rapporten van Arcadis en Witteveen+Bos geen geschikte methode volgt om het richtbedrag te bepalen. Volgens [appellante] kan evenmin aansluiting worden gezocht bij het thema "geluid", omdat geluid en trilling twee verschillende vormen van hinder zijn en de te treffen maatregelen evenmin vergeleken kunnen worden. De tien tracébesluiten voor spoorprojecten waarbij het Besluit trillinghinder spoor is toegepast, kunnen volgens [appellante] niet dienen als objectief vergelijkingsmateriaal omdat over de Betuweroute zware goederentreinen rijden en over de andere tracés niet.
Verder bevestigt volgens [appellante] het feit dat de staatssecretaris van mening is dat het richtbedrag van € 47.000,00 per woning in het onderhavige project niet effectief is, dat dat richtbedrag voor de Betuweroute niet geschikt is en om die reden niet kan worden toegepast. Het richtbedrag is volgens haar verder niet geschikt om doelmatige maatregelen te treffen voor alleenstaande woningen, nu volgens de staatssecretaris maatregelen voor clusterwoningen of appartementencomplexen eerder doelmatig zijn dan voor een enkele woning.
[appellante] betoogt dat niet duidelijk is waarom de staatssecretaris een overschrijding van het richtbedrag met 34% tot € 63.000,00 acceptabel acht. [appellante] betoogt dat aan haar in ieder geval het verhoogde richtbedrag van € 63.000,00 toekomt teneinde alle maatregelen te kunnen treffen die mogelijk zijn voor dit bedrag. Volgens haar worden bij een buurtbewoner aan de Betuweroute momenteel zware en kostbare maatregelen getroffen aan de woning maar ook aan de bron, die naar alle waarschijnlijkheid boven de € 63.000,00 uitkomen. [appellante] acht dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Beoordeling nadere motivering richtbedrag
7.1.    De staatssecretaris heeft ingevolge artikel 7.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer beoordelingsruimte bij de beslissing om al dan niet maatregelen te treffen. De staatssecretaris gaat ervan uit dat in ieder geval maatregelen worden getroffen als in de woning zonder maatregelen een maximale trillingssterkte (Vmax) van meer dan 3,2 optreedt. Indien die waarde niet wordt overschreden, zoals in het geval van [appellante], beziet de staatssecretaris of maatregelen al dan niet doelmatig zijn. Onder 4.1 van de tussenuitspraak is beschreven hoe de staatssecretaris voor de woningen langs de Betuweroute waar een overschrijding plaatsvindt van de streefwaarden uit de SBR-Richtlijn, deel B: "Hinder voor personen in gebouwen", de doelmatigheid van maatregelen heeft beoordeeld. Hieruit blijkt dat het richtbedrag van € 47.000,00 per woning een uitgangspunt is, waarvan kan worden afgeweken. In de brief van 2 juli 2018 heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij in het geval van de Betuweroute uiteindelijk overschrijdingen van het normbedrag tot € 63.000,00 per woning heeft toegestaan.
7.2.    Uit de brief van 2 juli 2018 valt af te leiden dat het richtbedrag van € 47.000,00 per woning niet tot één specifiek onderzoek valt te herleiden. Het bedrag bevindt zich aan de bovenkant van de marge van richtbedragen zoals ingeschat of weergegeven in rapporten van Arcadis, Witteveen+Bos en het rapport "Aanvulling op het MER 1e fase Milieueffectrapportage Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Goederenroute Oost-Nederland". In de praktijk van de tracébesluiten waarbij het Besluit trillinghinder spoor is toegepast, is de afgelopen jaren gebleken dat voor dit bedrag maatregelen kunnen worden getroffen voor een substantieel aantal woningen waarvoor de doelmatigheidsafweging gemaakt dient te worden. De staatssecretaris heeft in zijn brief van 2 juni 2018 gemotiveerd waarom hij, ondanks dat aan alle onderzochte methoden voor- en nadelen kleven, uiteindelijk aansluiting heeft gezocht bij de Acceptabele Kosten methode uit het rapport "Doelmatigheidstoetsing Trillingreducerende Maatregelen Spoor" van juni 2013 van Witteveen+Bos. De Afdeling acht dit niet onaanvaardbaar. Dat [appellante] stelt dat uit de rapporten van Witteveen+Bos en van Arcadis niet van één geschikte methode blijkt, maakt niet dat de staatssecretaris geen richtbedrag mocht vaststellen aan de hand van de door hem vermelde aspecten.
Voor zover [appellante] stelt dat de staatssecretaris wat betreft het richtbedrag ten onrechte ook heeft gekeken naar het richtbedrag voor geluidsmaatregelen en aansluiting heeft gezocht bij beoordelingen in besluiten waarin het Besluit trillinghinder spoor is toegepast, omdat over die  tracés geen zware goederentreinen rijden, overweegt de Afdeling dat het hier gaat om een beschrijving van door de staatssecretaris relevant geachte aspecten in het proces waarin de staatssecretaris tot de vaststelling van een richtbedrag is gekomen. Hierbij dient bovendien bedacht te worden dat het gaat om de vaststelling van een richtbedrag, waarvan de staatssecretaris kan afwijken. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de staatssecretaris in het geval van de Betuweroute ook afgeweken van het richtbedrag van € 47.000,00 per woning tot een bedrag van € 63.000,00 per woning voor het treffen van maatregelen.
7.3.    Anders dan [appellante] stelt heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat maatregelen voor clusterwoningen of appartementencomplexen eerder doelmatig zijn dan voor een alleenstaande woning. Dit betekent niet dat de staatssecretaris voor een alleenstaande woning nooit maatregelen zal treffen als die het richtbedrag te boven gaan. De staatssecretaris mag evenwel besluiten dat maatregelen ten behoeve van een alleenstaande woning waar de streefwaarden uit de SBR-Richtlijn, deel B: "Hinder voor personen in gebouwen" worden overschreden, in verhouding tot het richtbedrag te kostbaar zijn.
7.4.    Voor zover [appellante] stelt dat niet duidelijk is waarom de staatssecretaris bij de Betuweroute een overschrijding van het richtbedrag met 34% tot € 63.000,00 acceptabel acht, overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris, zoals hiervoor is overwogen onder 7.3, ingevolge artikel 7.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer beoordelingsruimte heeft bij de beslissing om al dan niet maatregelen te treffen. De staatssecretaris heeft in de brief van 2 juli 2018 inzichtelijk gemaakt dat door deze overschrijding van het richtbedrag met 34% bij 16 in plaats van 11 van de 27 woningen langs de Betuweroute doelmatige maatregelen kunnen worden getroffen. Voor de overige woningen kunnen maatregelen volgens de staatssecretaris slechts door een verdubbeling of verdrievoudiging van het richtbedrag effectief worden. De staatssecretaris heeft hiermee naar het oordeel van de Afdeling inzichtelijk gemaakt hoe hij van zijn beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de staatssecretaris in redelijkheid op de weergegeven wijze zijn beoordelingsruimte kunnen invullen.
7.5.    Zoals de Afdeling onder 4.3 van de tussenuitspraak heeft overwogen, heeft de staatssecretaris met de weergave van de wijze waarop hij de mate van trillinghinder vaststelt en de maatregelen die hij in dit verband beziet, het door hem gehanteerde beoordelingskader voor trillinghinder in woningen langs de Betuweroute voldoende gemotiveerd. In dit beoordelingskader wordt ervan uitgegaan dat enkel maatregelen worden getroffen als die de trillinghinder terugbrengen onder de streefwaarden of voelbaar terugbrengen in de gehele woning. De staatssecretaris hoefde daarom geen maatregelen tot € 63.000,00 per woning te treffen als een dergelijke reductie van de trillinghinder slechts in delen van een woning kan worden bereikt.
[appellante] heeft haar stelling dat bij een buurtbewoner aan de Betuweroute momenteel zware en kostbare maatregelen getroffen worden aan de woning maar ook aan de bron die naar alle waarschijnlijkheid boven de € 63.000,00 uitkomen, niet geconcretiseerd. Nu [appellante] niet inzichtelijk heeft gemaakt om welk geval het gaat en evenmin waarom in dat geval, anders dan uit de door de staatssecretaris verstrekte gegevens blijkt, sprake is van een grotere overschrijding van het richtbedrag dan tot € 63.000,00 per woning, gaat de Afdeling hieraan voorbij.
7.6.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris met de in de brief van 2 juli 2018 nader gegeven toelichting alsnog toereikend heeft gemotiveerd hoe hij tot het richtbedrag van € 47.000,00 per woning als uitgangspunt is gekomen.
Dat de staatssecretaris niet alsnog de tijdens de zitting van 30 november 2017 ter sprake gekomen interne notities heeft overgelegd waarin het richtbedrag van € 47.000,00 per woning zou zijn opgenomen, doet aan het vorenstaande niet af. Nu de staatssecretaris in de brief van 2 juli 2018 alsnog inzichtelijk heeft gemaakt hoe het richtbedrag van € 47.000,00 per woning tot stand is gekomen, moet worden vastgesteld dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek op dit punt is hersteld.
Combinaties van maatregelen
8.    Wat de doelmatigheid van andere combinaties van maatregelen dan het onderheien van de woning en het verstijven van de vloer van de 1e verdieping betreft heeft de staatssecretaris op pagina 9 van zijn brief van 2 juli 2018 verwezen naar een aanvullende rapportage van Movares van 12 juni 2018 ("Maatregelafweging [locatie] - Groessen, D79-PBO-KA-1800072"). Daarover merkt hij op de pagina’s 9 en 10 van die brief het volgende op:
"In de rapportage is vanuit een overzicht van alle technisch mogelijke maatregelen getrechterd naar maatregelen die voor deze specifieke situatie doelmatig zijn. Daarbij is getoetst aan zowel de streefwaarden uit de Bts als aan het aangepaste beoordelingskader waarbij getoetst wordt of een voelbare reductie van minimaal 30% bereikt kan worden voor de gehele woning. In het bijzonder is daarbij ook ingegaan op combinaties van maatregelen. De beoordeling vindt uiteindelijk zoals gebruikelijk op grond van de richtlijnen plaats over de gehele woning, omdat het treffen van maatregelen aan delen van de woning niet toekomstbestendig en waardevast is vanwege toekomstig veranderend feitelijk gebruik en er zich ook technische risico's zoals zettingsverschillen en scheurvorming kunnen voordoen. Op basis van deze analyse zijn er geen doelmatige maatregelen te treffen voor deze woning. Alle (combinaties van) maatregelen hebben of onvoldoende effect, of kosten ruimschoots meer dan het richtbedrag voor maatregelen. Dit komt met name doordat er in deze woning sprake is van relatief laagfrequente trillingen (die zeer moeilijk te reduceren zijn), en doordat de trillingen in zowel horizontale als verticale richting en in de gehele woning optreden. Hierdoor zijn er weinig effectieve maatregelen, en maatregelen die effectief zijn, zijn zeer ingrijpend en kostbaar. Deze kosten minimaal meer dan vijf maal het richtbedrag."
Zienswijze over combinaties van maatregelen
9.    Over het onderzoek naar de combinaties van maatregelen betoogt [appellante] in haar zienswijze dat de staatssecretaris ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te verrichten naar combinaties van maatregelen aan de woning met bron- en transmissiemaatregelen. Voorts had hij volgens [appellante] onderzoek moeten doen naar de door haar aangedragen maatregelen zoals het injecteren van de woning en het aardbevingsbestendig bouwen.
Beoordeling nadere motivering combinaties van maatregelen
9.1.    Bij de brief van 2 juli 2018 heeft de staatssecretaris verwezen naar het bij die brief gevoegde aanvullende rapport "Maatregelafweging [locatie] - Groessen", kenmerk D79-PBO-KA-1800072, van Movares van 12 juni 2018 (hierna: het aanvullende rapport), waarin naar aanleiding van de tussenuitspraak nader onderzoek is gedaan naar de doelmatigheid van andere combinaties van maatregelen dan het onderheien van de woning en het verstijven van de vloer van de 1e verdieping. Op grond van het aanvullende rapport concludeert de staatssecretaris dat geen doelmatige maatregelen zijn te treffen voor de woning van [appellante]. Volgens hem hebben alle (combinaties van) maatregelen of onvoldoende effect of kosten deze ruimschoots meer dan het richtbedrag. Maatregelen die effectief zijn, zijn volgens de staatssecretaris zeer ingrijpend en kosten minimaal meer dan vijf maal het richtbedrag.
9.2.    Onder 4.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling over bronmaatregelen overwogen dat blijkens het rapport "Trillingsonderzoek Betuweroute, Onderzoek naar mitigerende maatregelen", nr. D79-PBO-KA-140090, van Movares van 6 mei 2015 in dit geval, onbetwist, alleen de maatregel "floating slab track" in aanmerking komt. In het aanvullende rapport wordt bevestigd dat van de bronmaatregelen alleen deze maatregel effectief is tegen de laagfrequente trillingen van goederentreinen. Over onder meer deze maatregel wordt op pagina 7 van het aanvullende rapport opgemerkt dat deze niet doelmatig is omdat de kosten aanzienlijk hoger zijn dan het richtbedrag voor maatregelen. Dit geldt ook voor de enige transmissiemaatregel die in aanmerking komt: de aanleg van een sloot van 3,5 m diep. In het aanvullende rapport worden voor deze maatregelen bedragen genoemd van onderscheidenlijk € 2.900.000,00 en € 600.000,00. Gelet op het door de staatssecretaris gehanteerde toetsingskader voor de beoordeling van de doelmatigheid van maatregelen hoefde de staatssecretaris naar het oordeel van de Afdeling daarom geen onderzoek te doen naar een combinatie van bron- en transmissiemaatregelen met maatregelen aan de woning.
9.3.    Over het injecteren van de woning is op de zitting van 30 november 2017 bij de Afdeling verklaard dat deze maatregel niet effectief is voor trillingen en daarom op basis van expert judgement niet is betrokken bij de eerdere onderzoeken. Nu [appellante] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van deze mededeling, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze maatregel alsnog onderzocht had moeten worden.
Voor zover [appellante] heeft betoogd dat onderzoek had moeten plaatsvinden naar aardbevingsbestendig bouwen, overweegt de Afdeling dat aandbevingsbestendig bouwen primair is gericht op het voorkómen van schade aan gebouwen door aardschokken en niet op het beperken van trillingen in een woning. [appellante] heeft niet vermeld op welke maatregelen zij het oog heeft met de term aardbevingsbestendig bouwen, maar voor zover zij daarmee doelt op maatregelen die gericht zijn op versteviging van de constructie van de woning en daarmee op het beperken van trillingen in de woning, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris in het aanvullende rapport niet voldoende onderzoek heeft laten verrichten naar dergelijke maatregelen. In dit verband wordt verwezen naar de maatregelen die worden genoemd in tabel 7 van het aanvullende rapport.
9.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over het aanvullende rapport geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris met verwijzing naar dit rapport het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek wat betreft de beoordeling van de combinaties van maatregelen niet heeft hersteld.
Conclusie
10.    Gezien het vorenstaande zijn de in de tussenuitspraak vastgestelde gebreken aan het besluit hersteld en ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 11 april 2017 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand te laten. Dit betekent dat de staatssecretaris niet opnieuw een besluit hoeft te nemen op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van de staatssecretaris van 1 november 2016, kenmerk IENM/BSK-2016/247497. Daarmee blijft het besluit van 1 november 2016 in stand en hoeft de staatssecretaris geen maatregelen tegen trillinghinder te treffen aan de woning van [appellante].
Proceskosten
11.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van 11 april 2017, kenmerk 11 april 2017, kenmerk IENM/BSK-2017/91256;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Lap
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018
288.