201709164/1/V1.
Datum uitspraak: 2 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 oktober 2017 in zaak nr. 17/7773 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 25 mei 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ongegrond verklaard. Op dezelfde datum heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen het inreisverbod, doorgestuurd aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
Bij uitspraak van 28 november 2016 in zaken nrs. 16/11273 en 11/16322, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, kennis te nemen, het beroep in zoverre aan de staatssecretaris doorgezonden om als bezwaarschrift te worden behandeld en het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 6 april 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 2 november 2015 gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2. In de derde grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris in het besluit ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen de vreemdeling had aangevoerd tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerd beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling heeft terecht betoogd dat de staatssecretaris in het besluit ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen de vreemdeling had aangevoerd tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft immers in de uitspraak van 28 november 2016 overwogen dat de staatssecretaris hetgeen de vreemdeling had aangevoerd tegen de weigering van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ten volle aan de orde moet stellen in het te nemen besluit op het bezwaar, gericht tegen het inreisverbod.
5. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 oktober 2017 in zaak nr. 17/7773;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 6 april 2017, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Es
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2018
826.