ECLI:NL:RVS:2018:3577
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting op grond van gezondheidstoestand
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitzetting achterwege te laten op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 januari 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 3 maart 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan. De vreemdeling heeft verklaard dat hij op 23 december 2016 de aanvraag heeft ingediend terwijl hij in Duitsland verbleef en dat hij op 30 januari 2017 het Schengengebied heeft verlaten. De Afdeling overweegt dat de vreemdeling sinds de aanvraag niet in Nederland heeft verbleven, waardoor hij geen belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. De door hem gestelde belangen, zoals het gebruik van zijn retourticket en het voorkomen van aantekeningen in zijn paspoort, zijn niet relevant voor de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.