ECLI:NL:RVS:2018:3577

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
201709023/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting op grond van gezondheidstoestand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitzetting achterwege te laten op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 januari 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 3 maart 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan. De vreemdeling heeft verklaard dat hij op 23 december 2016 de aanvraag heeft ingediend terwijl hij in Duitsland verbleef en dat hij op 30 januari 2017 het Schengengebied heeft verlaten. De Afdeling overweegt dat de vreemdeling sinds de aanvraag niet in Nederland heeft verbleven, waardoor hij geen belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. De door hem gestelde belangen, zoals het gebruik van zijn retourticket en het voorkomen van aantekeningen in zijn paspoort, zijn niet relevant voor de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201709023/1/V3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 oktober 2017 in zaak nr. 17/7110 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft (hierna: de aanvraag), afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1.    Artikel 64 van de Vw 2000 luidt: 'Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling […] niet verantwoord is om te reizen.'
1.2.    De vreemdeling heeft verklaard dat hij op 23 december 2016 de aanvraag heeft ingediend en op dat moment in Duitsland verbleef. Voorts heeft hij verklaard dat hij op 30 januari 2017 uit eigen beweging het Schengengebied heeft verlaten. Hij heeft gesteld noch gestaafd dat hij in de tussenliggende periode in Nederland heeft verbleven. Evenmin is gebleken dat hij is teruggekeerd naar Nederland.
1.3.    In het kader van artikel 64 van de Vw 2000 staat uitsluitend ter beoordeling of uitzetting achterwege moet blijven wegens de gezondheidstoestand van de vreemdeling. Daarbij gaat het om uitzetting uit Nederland. Uit de onder 1.2. genoemde omstandigheden volgt echter dat de vreemdeling sinds de aanvraag niet in Nederland heeft verbleven. Met het hoger beroep kan hij dus niet bereiken dat hij niet wordt uitgezet. Daarom heeft hij geen belang bij de beoordeling ervan. De door hem gestelde belangen dat hij gebruik wil maken van zijn retourticket van Amsterdam naar New Delhi en dat hij een uitreis zonder overschrijding van zijn visumduur en de aantekening daarvan in zijn paspoort wil voorkomen, zijn voor de toepassing van artikel 64 niet relevant. De vreemdeling kan deze belangen in een daartoe aangewezen procedure aan de orde stellen.
2.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Laar
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
551-839.