ECLI:NL:RVS:2018:3575

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
201808234/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot sluiting woonwagen op grond van de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester van Oss, waarbij de woonwagen, de standplaats en bijgebouwen op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor drie maanden zijn gesloten. De burgemeester heeft dit besluit genomen naar aanleiding van aangetroffen goederen die gerelateerd zijn aan de handel in cocaïne. Verzoekers, [verzoekster a] en [verzoekster b], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en zijn in beroep gegaan bij de rechtbank, die hun beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens hebben zij hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 25 oktober 2018. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat [verzoekster a] gezondheidsproblemen heeft en dat er zorgen zijn over de zorgvoorzieningen tijdens de sluiting van de woonwagen. De burgemeester heeft aangegeven dat er gezocht wordt naar een zorginstelling waar [verzoekster a] kan verblijven. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de sluiting van de woonwagen in overeenstemming is met het handhavingsbeleid, er nog geen zekerheid is over de beschikbaarheid van een zorgplek voor [verzoekster a]. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het besluit van de burgemeester te schorsen, totdat er meer duidelijkheid is over de zorgvoorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft de burgemeester ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers, die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan op 1 november 2018.

Uitspraak

201808234/2/A3.
Datum uitspraak: 1 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht(hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster a] en [verzoekster b], wonend te [plaats],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2018 in zaken nrs. 18/2028 en 18/1955 in het geding tussen:
[verzoekster a] en [verzoekster b]
en
de burgemeester van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2018 heeft de burgemeester besloten de woonwagen, de standplaats en de bijgebouwen aan [locatie 1] op grond van artikel 13b van de Opiumwet drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 1 augustus 2018 heeft de burgemeester het door [verzoekster a] en [verzoekster b] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [verzoekster a] en [verzoekster b] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster a] en [verzoekster b] hoger beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [verzoekster a] en [verzoekster b] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2018, waar [verzoekster a] en [verzoekster b], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R. Laatsman, advocaat te Oss, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Wingens en H.W.J. Staassen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [verzoekster a] en [verzoekster b] wonen in een woonwagen op het adres [locatie 1]. [verzoekster b] is de dochter van [verzoekster a]. Op dit woonwagenkamp staan ook enkele bijgebouwen en een andere woonwagen met als adres [locatie 2]. In de andere woonwagen woont de zoon van [verzoekster b] en, tot zijn overlijden op 13 oktober 2018, ook de man van [verzoekster a], vader van [verzoekster b]. [verzoekster a] heeft problemen met haar gezondheid, onder andere COPD en Korsakov. Vanwege een zeer beperkte longcapaciteit als gevolg van de COPD krijgt zij zuurstof toegediend. Daarvoor zijn in de woning aanpassingen doorgevoerd. [verzoekster a] wordt verzorgd door haar zoon en dochter en heeft daarnaast thuiszorg.
Op 15 maart 2018 zijn op het perceel [locatie 1] goederen aangetroffen die te relateren zijn aan handel in cocaïne. Op deze datum heeft de politie in het washok op de standplaats van [locatie 1] in een pseudokoop zeven zogenaamde snowseals met in totaal 5,06 gram cocaïne gekocht van de zoon van [verzoekster a]. Bij de daaropvolgende doorzoeking zijn in de zakken van de kleding van de zoon van [verzoekster a] dertien snowseals met in totaal 9,35 gram cocaïne gevonden. In de woonwagen op [locatie 2] is niets aangetroffen dat in relatie staat met de cocaïnehandel. In het washok bij [locatie 1] is een zak met lege snowseals aangetroffen en een lege bus om versnijdingsmiddel in te bewaren. In de woonwagen op [locatie 1] is een keukenweegschaal en een bus waar nog versnijdingsmiddel in aanwezig was, aangetroffen. Op 9 maart 2018 en 14 maart 2018 heeft de politie ook pseudokopen van cocaïne gedaan bij de zoon van [verzoekster b]. In observaties van [locatie 2] en [locatie 1] zijn meerdere kortstondige bezoeken waargenomen, die duiden op handel in cocaïne. In de telefoon van de zoon zijn contacten aangetroffen die antecedenten hebben in het kader van de Opiumwet. Op grond van voorgaande feiten heeft de burgemeester besloten de woonwagen op [locatie 1], de standplaats en de bijgebouwen op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor 3 maanden te sluiten.
2.1.    Artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet luidt:
"De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."
2.2.    [verzoekster a] en [verzoekster b] betwisten de feiten omtrent de aangetroffen handelsvoorraad cocaïne, de voor de handel benodigde materialen en de geconstateerde cocaïnehandel niet. Het bijgebouw waarin de geconstateerde verkoop is geconstateerd, is een voorzieningengebouw op standplaats [locatie 1]. In het bijgebouw bevinden zich een wasmachine, droger en nutsvoorzieningen ten behoeve van onder andere [locatie 1]. De woning en het bijgebouw moeten daarom als een samenhangend geheel worden beschouwd. Daarnaast zijn in de woonwagen op [locatie 1] een keukenweegschaal en versnijdingsmiddel aangetroffen waarmee cocaïne versneden en gelijkmatig verdeeld kan worden over snowseals. De burgemeester was gelet op de feiten bevoegd de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsregels te sluiten.
2.3.    De burgemeester maakt bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om een woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gebruik van handhavingsbeleid, neergelegd in het "Beleid inzake bestuurlijke handhaving van art. 13b Opiumwet gemeente Oss 2016". Niet betwist wordt dat de sluiting voor 3 maanden in overeenstemming is met dit beleid.
Dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden in overeenstemming is met het beleid betekent niet zonder meer dat de burgemeester zijn besluit tot sluiting in redelijkheid heeft kunnen nemen. De burgemeester moet bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet hij alle omstandigheden van het geval betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.
2.4.    De burgemeester heeft in zijn besluitvorming rekening gehouden met de medische toestand van [verzoekster a] en [verzoekster b]. Daarbij heeft de burgemeester geoordeeld dat niet is gebleken dat zij voor de verzorging afhankelijk zijn van de woonwagen, maar dat zij ook elders kunnen verblijven en daar de noodzakelijke voorzieningen en zorg tot hun beschikking kunnen hebben.
De sluiting van de woonwagen stond gepland voor 29 oktober 2018. Ter zitting is toegelicht dat de voorgenomen sluiting is verschoven naar 21 november 2018. Aanleiding daarvoor is het overlijden van de man van [verzoekster a] op 13 oktober 2018. Daarnaast heeft de burgemeester toegelicht dat in overleg met de betrokken zorgverleners wordt gezocht naar een plaats in een zorginstelling waar [verzoekster a] kan worden verzorgd. Vanuit de betrokken instanties wordt dat gelet op de medische toestand en de benodigde zorg wenselijk geacht, aldus de burgemeester. De burgemeester verwacht dat een dergelijke plek voor de sluiting van de woning op 21 november 2018 beschikbaar  komt. Ter zitting is toegelicht dat er concreet zicht is op een dergelijke plaats, maar dat daarover ten tijde van de zitting nog geen definitief uitsluitsel kon worden gegeven.
2.5.    Indien een plek beschikbaar is waar [verzoekster a] tijdens de sluiting van de woning kan verblijven met de noodzakelijke zorgvoorzieningen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor schorsing van het besluit. Nu echter nog geen zekerheid is of een dergelijke plek aanwezig is dan wel op welke datum, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
3.    De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de burgemeester van Oss van 1 augustus 2018, kenmerk VTH/J 34854.
II.    veroordeelt de burgemeester van Oss tot vergoeding van bij [verzoekster a] en [verzoekster b] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de burgemeester aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Rietberg
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2018
725.