201802505/1/A2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2018 in zaak nr. 17/3315 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2014 definitief vastgesteld op een bedrag van € 2.771,00.
Bij besluit van 3 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2015 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 19 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in de periode 1 maart 2014 tot en met 1 mei 2015 gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [bedrijf]. Zij heeft daarvoor voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij besluiten van 27 januari 2017 en 3 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014, voor zover toegekend voor de opvang die is genoten via [bedrijf], en voor het jaar 2015 definitief vastgesteld op nihil. Volgens de dienst heeft [appellante] geen recht op kinderopvangtoeslag voor de opvang die zij door tussenkomst van [bedrijf] heeft afgenomen omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de eigen bijdrage voor die kinderopvang heeft voldaan.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld nu vaststaat dat een deel van de kosten niet is betaald. Dat tussen [appellante] en [bedrijf] was afgesproken dat zij geen eigen bijdrage verschuldigd was, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming is hetgeen betekent dat een belanghebbende ook een eigen bijdrage aan de kinderopvanginstelling dient te betalen. De omstandigheid dat een betalingsregeling is getroffen, geeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding voor een ander oordeel, reeds nu niet is gebleken van concrete afspraken en voorts niet is gebleken dat [appellante] al gestart is met het afbetalen van de openstaande vordering. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft mogen afzien van het horen van [appellante] in de bezwaarfase.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op deze gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellante] heeft in haar hogerberoepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist is. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Borman w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
674.