10.2.De raad dient daarvoor met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 9.2 en 9.3:
a. de gevolgen van de maximale mogelijkheden voor agrarische bedrijvigheid op het westelijke bouwvlak in de beoordeling te betrekken, dan wel het plan zodanig te wijzigen dat verzekerd is dat de gevolgen van de bestaande melkveehouderij die in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling overeenkomen met de maximale mogelijkheden van het plan.
b. een beoordeling te maken van de gevolgen van de mogelijkheden om op het westelijke bouwvlak dierverblijven op te richten en in het licht van deze beoordeling zo nodig deze mogelijkheden aan te passen. Bij deze beoordeling dient rekening te worden gehouden met de aanvaardbaarheid van het woon- en leefmilieu op het bestemmingsvlak, in het voorliggende plan tevens bouwvlak, voor wonen dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1].
Hier vallen in ieder geval de volgende bijzondere feiten en omstandigheden onder:
- de (geur)hinder die reeds bestaat als gevolg van het bestaande melkrundveebedrijf en bestaande dierverblijven voor melkrundvee;
- de mogelijkheid dat in beginsel het gehele bestemmingsvlak aan de [locatie 1] gebruikt mag worden voor de bouw van een woning;
- de mate waarin het aan de [locatie 1] mogelijk is om een woning te bouwen op een afstand die uit een oogpunt van het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanvaardbaar wordt geacht.
11. Omdat de raad nog een besluit moet nemen in de beroepen waarbij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] partij zijn, zal de Afdeling in de einduitspraak beslissen over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 3], [appellant sub 5] en van [appellant sub 7] in verband met het beroep te worden veroordeeld.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van Staatsbosbeheer, en [appellant sub 6] en anderen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], Staatsbosbeheer, [appellant sub 5], [appellant sub 6] en anderen, en van [appellant sub 7] tegen het besluit van de raad van 2 december 2015 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Stichtse Vecht van 2 december 2015, kenmerk Z/14/36187-VB/15/05593, voor zover dit betreft
a. het plandeel dat betrekking heeft op het oostelijke deel van de Polder Mijnden;
b. de regelingen die betrekking hebben op kleinschalig kamperen, een plattelandswoning en de zogeheten "hofstede" op de agrarische bedrijfslocatie aan [locatie 3] te Nieuwersluis;
c. het plandeel dat betrekking heeft op de [locatie 4] te Loenen aan de Vecht;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 3], Staatsbosbeheer, [appellant sub 5], [appellant sub 6] en anderen, en van [appellant sub 7] tegen het besluit van de raad van 6 maart 2018 ongegrond;
IV. draagt de raad van de gemeente Stichtse Vecht op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 9.2, 9.3 en 10.2 de gebreken in het besluit voor zover dit betrekking heeft op het westelijke bouwvlak voor het perceel [locatie 2] te herstellen;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot vergoeding van:
VI. - bij [appellant sub 3] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.261,07 (zegge: twaalfhonderdeenenzestig euro en zeven cent), waarvan € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- bij [appellant sub 5] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,07 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro en zeven cent), waarvan € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
- bij [appellant sub 7] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Stichtse Vecht aan
- [ appellant sub 3] vergoedt het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro);
- Staatsbosbeheer vergoedt het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro);
- [ appellant sub 5] vergoedt het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro);
- [ appellant sub 6] en anderen vergoedt het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- maatschap [appellant sub 7] vergoedt het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro).
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018