ECLI:NL:RVS:2018:3516

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
201704826/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 juni 2017 zijn beroep tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 mei 2017 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvraag. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 25 juli 2017 de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Dit leidde tot de vraag of Nederland nu verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De Raad van State oordeelde dat, ingevolge artikel 19 van de Dublinverordening, de verplichtingen overgaan op de lidstaat die de verzoeker een verblijfstitel verstrekt. Aangezien de staatssecretaris een verblijfstitel had verstrekt, werd Nederland de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag.

De Raad van State concludeerde dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 mei 2017 om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, zijn komen te vervallen. Hierdoor had de vreemdeling geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep, dat kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan op 29 oktober 2018.

Uitspraak

201704826/1/V3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 juni 2017 in zaak nr. 17/10130 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 6 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 12 mei 2017 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvraag. Bij besluit van 25 juli 2017 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend.
2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) gaan de in artikel 18, eerste lid, van die verordening, genoemde verplichtingen over op de lidstaat die de verzoeker een verblijfstitel verstrekt. Gelet hierop en omdat de staatssecretaris aan de vreemdeling een verblijfstitel heeft verstrekt, is Nederland de verantwoordelijke lidstaat geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hierdoor zijn de rechtsgevolgen van het besluit van 12 mei 2017 om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, komen te vervallen. Omdat wat de vreemdeling met zijn hoger beroep nastreeft daarmee is bereikt en wat hij heeft aangevoerd geen grond biedt voor een ander oordeel, heeft hij geen belang meer bij de beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2018
466-863.