ECLI:NL:RVS:2018:3516
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 juni 2017 zijn beroep tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 12 mei 2017 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvraag. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 25 juli 2017 de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Dit leidde tot de vraag of Nederland nu verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De Raad van State oordeelde dat, ingevolge artikel 19 van de Dublinverordening, de verplichtingen overgaan op de lidstaat die de verzoeker een verblijfstitel verstrekt. Aangezien de staatssecretaris een verblijfstitel had verstrekt, werd Nederland de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag.
De Raad van State concludeerde dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 mei 2017 om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, zijn komen te vervallen. Hierdoor had de vreemdeling geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep, dat kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan op 29 oktober 2018.