ECLI:NL:RVS:2018:3510

Raad van State

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
201807925/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de vreemdeling, die in Nederland verblijft, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zodat hij toegang kan krijgen tot publieke middelen en niet op de aangezegde datum, 29 oktober 2018, zijn verblijfslocatie hoeft te ontruimen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek verstrekkende gevolgen heeft, aangezien de vreemdeling momenteel niet rechtmatig in Nederland verblijft en geen recht heeft op de gewenste uitkering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de vreemdeling andere mogelijkheden heeft om in zijn verblijf te voorzien dan door het verkrijgen van rechtmatig verblijf in afwachting van het hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de vreemdeling om rechtmatig verblijf te verkrijgen minder zwaar weegt dan het belang van de staatssecretaris. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2018.

Uitspraak

201807925/2/V3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 31 augustus 2018 in zaak nr. 18/1148 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft.
Bij besluit van 22 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij, zolang de Afdeling nog niet op het hoger beroep heeft beslist, wordt geacht rechtmatig verblijf in Nederland te hebben zodat hij een beroep kan doen op de publieke middelen en zijn verblijfslocatie niet op de hem aangezegde datum, 29 oktober 2018, behoeft te ontruimen.
2.    Het treffen van een voorziening als verzocht heeft verstrekkende gevolgen, nu de vreemdeling ten gevolge van de besluitvorming van de staatssecretaris op dit moment niet rechtmatig in Nederland verblijft en geen recht bestaat op de gewenste uitkering. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken is niet gebleken dat voor de vreemdeling geen andere mogelijkheid bestaat om al dan niet tijdelijk in het verblijf te voorzien dan door het verkrijgen van rechtmatig verblijf in afwachting van het hoger beroep.
3.    Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de vreemdeling om gedurende het hoger beroep rechtmatig verblijf te verkrijgen minder zwaar weegt dan het belang van de staatssecretaris in dezen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
4.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Hent    w.g. Bechinka
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2018
371.