ECLI:NL:RVS:2018:3510
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, die in Nederland verblijft, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zodat hij toegang kan krijgen tot publieke middelen en niet op de aangezegde datum, 29 oktober 2018, zijn verblijfslocatie hoeft te ontruimen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek verstrekkende gevolgen heeft, aangezien de vreemdeling momenteel niet rechtmatig in Nederland verblijft en geen recht heeft op de gewenste uitkering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de vreemdeling andere mogelijkheden heeft om in zijn verblijf te voorzien dan door het verkrijgen van rechtmatig verblijf in afwachting van het hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de vreemdeling om rechtmatig verblijf te verkrijgen minder zwaar weegt dan het belang van de staatssecretaris. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2018.