201802182/1/V1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 februari 2018 in zaak nr. 17/13780 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ebes, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508 heeft de Afdeling overwogen dat artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet in de weg staat aan de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen. In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1509 heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden is een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document zonder meer te beschouwen als bewijs van een rechtsgeldig huwelijk. 2. De Afdeling heeft de in de vier grieven opgeworpen rechtsvragen over het bewijzen van de gestelde identiteit van de vreemdeling en zijn gestelde familierelatie met referent beantwoord in de onder 1. vermelde uitspraken. Omdat uit deze uitspraken volgt dat de grieven in zoverre slagen, beoordeelt de Afdeling het besluit in het licht van de in die uitspraken weergegeven nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris. Uit het besluit van 20 juli 2017 volgt niet dat de staatssecretaris overeenkomstig zijn nieuwe vaste gedragslijn onofficiële documenten heeft betrokken of bereid was onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie met referent aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris aldus ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de vreemdeling voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 20 juli 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdeling heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht, bestaat geen grond te bepalen dat de staatssecretaris aan de vreemdeling het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 februari 2018 in zaak nr. 17/13780;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 20 juli 2017, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2018
488-862.