ECLI:NL:RVS:2018:3507
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 30 oktober 2017. De rechtbank had in die uitspraak de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris vernietigd. De vreemdeling, die de aanvraag had ingediend, was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L.J.H. Hoven-Kohl. De staatssecretaris had de aanvraag op 5 augustus 2016 afgewezen en het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar op 18 april 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris niet op de juiste wijze had gehandeld en dat de vreemdeling recht had op een nieuw besluit. In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de argumenten van de staatssecretaris niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te vernietigen. De aangevochten uitspraak werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld. Daarnaast werd er een griffierecht van € 508,00 opgelegd aan de staatssecretaris. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.