ECLI:NL:RVS:2018:3498

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201807735/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 13 april 2017 de aanvragen afgewezen en het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar op 4 december 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 24 augustus 2018 het beroep van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.J. Manspeaker, hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in deze uitspraak toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vreemdelingen dienden hun hogerberoepschrift in, maar dit bevatte geen grieven zoals vereist door artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State oordeelde dat de vreemdelingen in verzuim waren, omdat hun hogerberoepschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 oktober 2018, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.

Uitspraak

201807735/1/V2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 24 augustus 2018 in zaak nr. 17/16672 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hogerberoepschrift, in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2.    De vreemdelingen hebben hun hogerberoepschrift ingediend op nader aan te voeren gronden. Gelet op voormeld artikel 85, eerste lid, dient het hogerberoepschrift evenwel grieven als bedoeld in het tweede lid van dat artikel te bevatten. De vreemdelingen zijn derhalve in verzuim. Artikel 85, derde lid, sluit uit dat de vreemdelingen een nadere termijn wordt gegund binnen welke alsnog grieven kunnen worden ingediend.
3.    Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Den Houdijker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2018
837.