ECLI:NL:RVS:2018:3498
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 13 april 2017 de aanvragen afgewezen en het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar op 4 december 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 24 augustus 2018 het beroep van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.J. Manspeaker, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in deze uitspraak toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vreemdelingen dienden hun hogerberoepschrift in, maar dit bevatte geen grieven zoals vereist door artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad van State oordeelde dat de vreemdelingen in verzuim waren, omdat hun hogerberoepschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 oktober 2018, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.