201707955/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2017 in zaak nr. 16/3914 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2015 heeft woningcorporatie Ymere de aanvraag van [appellant] om een semi-stadsvernieuwingsurgentie afgewezen.
Bij besluit van 2 mei 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 12 januari 2017 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
Bij besluit van 10 maart 2017 heeft het college van die gelegenheid gebruik gemaakt. Het college heeft bij dat besluit het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2017 heeft de rechtbank het beroep van rechtswege van [appellant] tegen dat besluit ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.R. Koppe, advocaat te Hilversum, is verschenen.
Overwegingen
1. In verband met de geplande renovatie van het wooncomplex Merkelbach waar hij met zijn ouders woont, heeft [appellant] in december 2015 woningcorporatie Ymere gevraagd om een semi-stadsvernieuwingsurgentie. Ymere heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] op de peildatum nog geen 23 jaar oud was. Voor het renovatieproject van het complex is 1 juli 2014 als peildatum voor urgentieverklaringen vastgesteld en op die peildatum was [appellant] 22 jaar oud. Het college heeft daarom geen reden gezien om bij het bestreden besluit alsnog de semi-stadsvernieuwingsurgentie te verlenen. [appellant] doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en wijst daarbij op een ander gezin waarin een persoon in afwijking van de leeftijdsvoorwaarde wel een semi-stadsvernieuwingsurgentie heeft gekregen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de drie in beroep door [appellant] genoemde gelijke gevallen semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaringen betroffen die door woningcorporatie Eigen Haard zijn verleend op grond van het draaiboek woonruimtebemiddeling dat is opgesteld door de Amsterdamse federatie van woningcorporaties. Gelet hierop is geen sprake geweest van een ambtelijke misslag, zoals het college stelde. Desondanks is er geen sprake van gelijke gevallen. De situatie van [persoon A] was anders omdat dat een groot gezin betrof, waarbij het herhuisvesten makkelijker was als niet alle kinderen naar dezelfde woning zouden meeverhuizen, terwijl [appellant] nog als enig kind thuis woont. In de situaties van [persoon B] en [persoon C] ging het om woningen die gesloopt moesten worden, terwijl de sloop al vertraagd was en grote woningen zeer schaars waren. In die omstandigheden is door woningcorporatie Eigen Haard besloten dat de gezinnen makkelijker te herhuisvesten waren als ze kleiner werden gemaakt. In de situatie van [appellant] zijn er geen problemen met het tijdelijk huisvesten van het gezin gedurende de renovatie. Gelet hierop slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, aldus de rechtbank.
3. [appellant] voert in hoger beroep aan dat voor het gezin van [persoon B] een urgentieverklaring is afgegeven waarmee zij zijn verhuisd naar een vierkamerwoning die even groot is als de woning waar [appellant] na de renovatie met zijn ouders is gaan wonen. Aangezien [persoon B] ten tijde van de verlening van de semi-stadsvernieuwingsurgentie met nog één broertje bij hun ouders inwoonde, kan niet worden volgehouden dat er problemen waren bij het vinden van vervangende woonruimte. Daarnaast is de semi-stadsvernieuwingsurgentie in januari 2014 verleend, terwijl pas in juli 2014 is begonnen met de sloop. Er was dus nog genoeg tijd om een passende woning te vinden. Gelet hierop is wel degelijk sprake van gelijke gevallen, aldus [appellant].
4. Niet in geschil is dat [persoon B] op de peildatum, net als [appellant], nog geen 23 jaar oud was. Bij de beoordeling of de gevallen van [appellant] en [persoon B] gelijke gevallen zijn die ten onrechte ongelijk zijn behandeld, is verder nog het volgende van belang: de grootte van het gezin, de grootte van een passende woning, de aard van de nieuwe huisvesting en de spoed in verband met de aanstaande renovatie of sloop.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de gevallen van [appellant] en [persoon B] op goede gronden niet als gelijke gevallen heeft beschouwd. Weliswaar had het gezin van [persoon B] op het moment van het verlenen van de urgentie nog twee thuiswonende kinderen en is dat niet veel meer dan het gezin van [appellant], met één thuiswonend kind. Maar het college heeft in redelijkheid aan de verhuizing van het gezin [persoon B] een groter gewicht kunnen toekennen dan aan de verhuizing van het gezin [appellant]. Hierbij is van belang dat de sloop van het complex waarin het gezin [persoon B] woonde al veel vertraging had opgelopen en dat het gezin moest verhuizen naar een definitieve andere woning. Het complex waarin [appellant] woont, werd gerenoveerd. Dit kon ook gefaseerd worden gestart en bovendien hoefde voor het gezin [appellant] geen definitieve andere woning te worden gevonden, maar alleen een tijdelijke. Na de renovatie is het gezin van [appellant] weer terugverhuisd naar het oorspronkelijke complex. Dat de huidige woningen van de gezinnen met ongeveer 50 m² even groot zijn, onderbouwt het standpunt van het college dat een dergelijke woning met name passend is voor een gezin dat uit drie personen bestaat. Dit is bovendien in overeenstemming met wat is vermeld in het besluit van 10 maart 2017, namelijk dat het niet lukte om tijdig een passende woning voor een gezin van vier personen te vinden en dat mede daarom aan [persoon B] een urgentieverklaring is verleend. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
5. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
545.