ECLI:NL:RVS:2018:3457

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201707411/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bewonersparkeervergunning door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 2 augustus 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had op 2 september 2016 een aanvraag ingediend voor een bewonersparkeervergunning, welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat [appellant] beschikte over een stallingsplaats, waardoor hij volgens de Parkeerverordening 2013 niet in aanmerking kwam voor een vergunning. Het college had ook geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen, ondanks de hogere kosten die [appellant] zou maken voor het huren van een parkeerplaats.

De rechtbank bevestigde de afwijzing van het college, waarbij werd overwogen dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning en dat er geen concrete toezegging was gedaan voor een nieuwe vergunning na het opzeggen van de vorige. In hoger beroep voerde [appellant] aan dat er wel degelijk een toezegging was gedaan door het stadsdeel Nieuw-West voor terugkeerders met een laag inkomen, maar het college betwistte dit en stelde dat er geen nieuwe toezeggingen waren gedaan na de beëindiging van de eerdere vergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 september 2018 behandeld en op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen aanleiding was voor het college om opnieuw een vergunning te verlenen op basis van de eerder nagekomen toezegging. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201707411/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2017 in zaak nr. 17/2222 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2016 heeft het college het verzoek van [appellant] om een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woont aan de [locatie] te Amsterdam en heeft een bewonersparkeervergunning aangevraagd. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] kan beschikken over een stallingsplaats. Op grond van de Parkeerverordening 2013 komt in die situatie alleen een tweede auto in aanmerking voor een parkeervergunning. In de omstandigheid dat het huren van een parkeerplaats bij de Woningstichting de Key hogere kosten voor [appellant] mee brengt, heeft het college gaan aanleiding gezien om zijn geval als een schrijnend geval aan te merken. Daarom is ook geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
De uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de Parkeerverordening 2013 voor het verkrijgen van een bewonersparkeervergunning. Voorts is niet gebleken van een concrete, ondubbelzinnige toezegging dat aan [appellant], nadat hij de vorige parkeervergunning heeft opgezegd, opnieuw een bewonersparkeervergunning op grond van de hardheidsclausule zou worden verleend. Verder heeft [appellant] niet onderbouwd of en in welke gelijke gevallen het college wel een bewonersparkeervergunning op grond van de hardheidsclausule heeft verleend. Gelet hierop heeft het college de vergunning terecht geweigerd, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van [appellant]
3.    [appellant] voert aan dat het stadsdeel Nieuw-West destijds de toezegging heeft gedaan dat terugkeerders in het Masiracomplex met een maandelijks inkomen dat lager is dan 110% van het minimumloon, recht hebben op een parkeervergunning. Deze toezegging is niet beperkt in duur of anderszins. Verder heeft [appellant] al in een vroeg stadium van de procedure bij de gemeente gevraagd om informatie over verleende parkeervergunningen aan andere terugkeerders in het complex. Ten onrechte heeft de rechtbank niet geoordeeld dat het college die informatie moet geven. Hiermee wordt zijn recht op een eerlijk proces geschaad, aldus [appellant].
Het standpunt van het college
4.    Het college stelt dat als er al sprake is geweest van een toezegging van het stadsdeel Nieuw-West, dat destijds het bevoegd gezag was, daaraan ook is voldaan. Aan [appellant] is bij terugkeer in het complex in 2010 een bewonersparkeervergunning verleend, die hij zelf na enige tijd heeft opgezegd omdat hij geen auto meer had. Voor en na de beëindiging van de parkeervergunning zijn er geen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen aan [appellant] gedaan dat hij ook in de toekomst nog ieder half jaar in aanmerking zou komen voor een bewonersparkeervergunning. Bovendien is sinds 2014 niet het stadsdeel, maar het college het bevoegd gezag voor dit soort besluiten. Sindsdien zijn in elk geval geen bewonersparkeervergunningen verleend op grond van de hardheidsclausule in dit soort gevallen. Verder is voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank gereageerd op het verzoek om informatie en daarop heeft [appellant] ook gereageerd, aldus het college.
Het oordeel van de Afdeling
5.    [appellant] heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Voor zover hij daarbij heeft gewezen op de situatie van een medebewoner in het complex genaamd [medebewoner], heeft de rechtbank overwogen dat ook aan [medebewoner] geen nieuwe verlenging van de bewonersparkeervergunning is verleend. De daarvóór geldende parkeervergunning van [medebewoner] was verleend door het stadsdeel Nieuw-West, niet door het college. Voor het overige heeft [appellant] zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet onderbouwd. Zijn betoog dat het college het parkeervergunningenbestand zou moeten doorlichten op zoek naar andere terugkeerders met een parkeervergunning en die informatie aan hem zou moeten doorgeven, slaagt niet. Het college kan, gelet op het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens niet de persoonlijke gegevens van medebewoners aan [appellant] doorgeven. Bovendien is, zo stelt het college onbetwist, niet geregistreerd welke bewoners terugkeerders zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen, waarin wel een parkeervergunning is verleend. Niet valt in te zien waarom de uitspraak van de rechtbank zou leiden tot strijd met het recht op een eerlijk proces.
6.    Niet in geschil is dat het stadsdeel Nieuw-West de concrete toezegging heeft gedaan dat terugkeerders in het complex met een laag inkomen een bewonersparkeervergunning voor drie jaar konden krijgen. [appellant] heeft bij zijn terugkeer in het complex in 2010 ook een dergelijke bewonersparkeervergunning gekregen met toepassing van de hardheidsclausule. Hiermee is de toezegging nagekomen. Voor zover [appellant] betoogt dat de toezegging zonder enige beperking in tijd en omstandigheden haar geldigheid behoudt, heeft hij geen stukken ingediend waaruit dat zou blijken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het college geen aanleiding bestond om op grond van de reeds nagekomen toezegging opnieuw een bewonersparkeervergunning te verlenen.
Conclusie en proceskosten
7.    Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
545.