ECLI:NL:RVS:2018:3454

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201804628/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 7 mei 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 26 mei 2017 de zorgtoeslag voor 2014 definitief vastgesteld op € 699,00 en de teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. [Appellant] was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het feit dat aanvankelijk van een lager inkomen was uitgegaan. Hij voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen de systemen had kunnen raadplegen om te zien dat zijn inkomen in de loop van 2014 zou wijzigen, omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. Hierdoor had de dienst kunnen voorkomen dat teveel aan voorschotten werd uitbetaald.

De rechtbank had overwogen dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] was om wijzigingen in zijn inkomen door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen. De wet schrijft voor dat de Belastingdienst/Toeslagen achteraf berekent op hoeveel toeslag iemand recht heeft en dat teveel ontvangen toeslagen moeten worden terugbetaald. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had voldaan aan zijn verplichting om relevante wijzigingen in zijn omstandigheden te melden, zoals vastgelegd in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De verplichting van [appellant] om wijzigingen in zijn inkomen te melden bleef bestaan, ongeacht de mogelijkheid van de Belastingdienst/Toeslagen om zelf informatie te raadplegen. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201804628/1/A2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2018 in zaak nr. 17/2199 in het geding tussen:
[appellant] wonend te [woonplaats]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag 2014 voor [appellant] definitief vastgesteld op € 699,00 en de teveel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 19 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 7 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 27 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 865,00, op grond van een geschat geïndexeerd toetsingsinkomen van € 14.591,00. Bij het besluit van 26 mei 2017, gehandhaafd bij het besluit van 19 juni 2017, heeft de dienst de zorgtoeslag over 2014 definitief vastgesteld op € 699,00. Aan dat besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat volgens de basisregistratie inkomen (hierna: BRI) het inkomen van [appellant] in 2014 € 21.073,00 bedroeg. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een aanvrager om te controleren of de gegevens waarop een beschikking steunen, juist zijn. Indien dit niet zo is moeten wijzigingen zo snel mogelijk worden doorgegeven om terugbetalingen te voorkomen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
2.    De rechtbank heeft overwogen dat bij toeslagen zoals de zorgtoeslag altijd op basis van geschatte gegevens een voorschot wordt verleend. Een voorschot is geen definitieve toekenning. De wet schrijft voor dat de Belastingdienst/Toeslagen achteraf berekent op hoeveel toeslag iemand recht heeft en dat moet worden terugbetaald wat teveel ontvangen is, aldus de rechtbank. De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in zijn stelling dat hem niet kan worden aangerekend dat aanvankelijk van een lager inkomen is uitgegaan. Op grond van artikel 17 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) had [appellant] moeten doorgeven dat zijn inkomen in de loop van 2014 is gewijzigd.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen. De Belastingdienst/Toeslagen had de systemen kunnen raadplegen waaruit blijkt dat het inkomen in de loop van 2014 zou wijzigen doordat hij de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. De dienst had daarmee kunnen voorkomen dat teveel aan voorschotten zou zijn uitbetaald en daarmee ook een terugvorderingsbesluit kunnen voorkomen. Hem komt daarom een beroep op overmacht toe, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 15, tweede lid, van de Awir luidt:
"De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken".
Artikel 17, eerste lid, luidt:
"Indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, is de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen".
3.2.    Gelet op artikel 15, tweede lid, van de Awir diende [appellant] bij zijn aanvraag zelf een geschat inkomen aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, gelet op artikel 17, eerste lid, van de Awir, op [appellant] de verplichting rustte om een wijziging van het geschatte inkomen zelf aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken. Wat er ook zij van stelling van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen mogelijk ook zelf andere systemen kon raadplegen waarop was te zien dat zijn inkomen in de loop van 2014 zou wijzigen, dit betekent niet dat [appellant] niet meer gehouden was te voldoen aan zijn wettelijke verplichting om van belang zijnde wijzigingen aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven. Het beroep van [appellant] op overmacht kan reeds daarom niet slagen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
17.