ECLI:NL:RVS:2018:3452

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201710274/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een last tot verwijdering van een niet vergunde voorziening op een rijksmonument

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Het college van burgemeester en wethouders van Wierden had op 10 mei 2016 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] om een groene plastic afdekking van het dak van een rijksmonument te verwijderen. Dit besluit volgde op een verzoek van [verzoeker]. Het college verklaarde later het bezwaar van [verzoeker] gegrond en herhaalde de last. De rechtbank vernietigde dit besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen. Het college legde vervolgens opnieuw een last op, die door de rechtbank op 18 oktober 2017 ongegrond werd verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 september 2018 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het gebruik van het zeil niet in strijd was met de wet- en regelgeving. De Afdeling oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, gezien het algemeen belang van handhaving. De Afdeling bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het aanbrengen van het zeil op het dak in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Afdeling concludeerde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging zoals door [appellant] gewenst, en dat de financiële gevolgen voor [appellant] voor zijn rekening kwamen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van [appellant] om het college op te dragen mee te werken aan de verplaatsing van de schuur af, omdat dit niet ter zake deed in deze procedure. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018.

Uitspraak

201710274/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wierden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 oktober 2017 in zaak nr. 17/1401 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wierden.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het college, naar aanleiding van een verzoek van [verzoeker], [appellant] onder het opleggen van een dwangsom gelast om het groene plastic op het dak van het rijksmonument op het perceel gelegen tegenover [locatie] in Hoge Hexel (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden en een voorziening te treffen om het rijksmonument in stand te houden.
Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2016 herroepen en het verzoek om handhavend optreden alsnog afgewezen.
Bij uitspraak van 20 maart 2017 in zaak nr. 16/2660 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 27 september 2016 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college [appellant] onder het opleggen van een dwangsom gelast om het plastic op het dak van de schuur op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij uitspraak van 18 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen de uitspraak 18 oktober 2017  heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2018, waar [appellant], het college, vertegenwoordigd door L.G. Pak, en [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft in 1997 het perceel gekocht waarop het rijksmonument, een schuur, staat. De schuur verkeert in slechte staat van onderhoud. Een deel van het dak is aangetast. Ter voorkoming van verder verval is het dak van de schuur aan één zijde geheel met plastic zeil afgedekt.
Het college heeft [appellant] gelast dit zeil te verwijderen en verwijderd te houden, omdat het zonder de vereiste omgevingsvergunning aanwezig is.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het zeil in wet- en regelgeving niet wordt verboden.
2.1.    In de uitspraak van 20 maart 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat door het aanbrengen van zeil op het dak is gehandeld in strijd met de artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Daarom moet van de juistheid ervan worden uitgegaan. Het college was bevoegd om handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is daartegen handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet heeft kunnen besluiten tot handhaving over te gaan. Hij voert aan dat met de verwijdering van het zeil het rijksmonument zal worden aangetast en hij niet de financiële middelen heeft om andere voorzieningen aan te brengen, omdat daarvoor de hele constructie van de schuur moet worden vervangen. Daarnaast voert hij aan dat het belang van [verzoeker] bij handhaving zeer gering is. Ook voert hij aan dat de rijksoverheid en de provincie Overijssel pleiten voor het herbestemmen of de verplaatsing van rijksmonumenten om deze te behouden.
4.1.    De gestelde omstandigheid dat [verzoeker] weinig overlast heeft van het aangebrachte zeil, maakt niet dat handhavend optreden alleen daarom al zo onevenredig is dat het college daarvan had behoren af te zien. Van belang is dat, zoals in 3 is overwogen, het college gelet op het algemeen belang in de regel van zijn handhavingsbevoegdheid gebruik moet maken. Voor een belangenafweging, op de wijze zoals [appellant] wenst, bestaat geen ruimte.
Niet in geschil is dat de verdere aantasting van de schuur kan worden voorkomen door het aanbrengen van een andere, wel toegestane voorziening op het dak. De gestelde omstandigheid dat [appellant] als gevolg daarvan zal worden getroffen in zijn financiële belangen, is een risico dat voor zijn rekening dient te komen. [appellant] had zich immers bij de koop van de schuur van de conditie en de gebruiks- en bouwmogelijkheden kunnen vergewissen.
De omstandigheid dat wordt gepleit voor herbestemming of verplaatsing van de schuur en dat daarvoor initiatieven zijn, betekent niet dat een zeil op het dak van de schuur niet langer in strijd zou zijn met de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo. Ook betekent dit niet dat concreet zicht op legalisering bestaat.
Het betoog faalt.
5.    Voor zover [appellant] de Afdeling verzoekt om het college op te dragen mee te werken aan verplaatsing van de schuur, wijst de Afdeling dit verzoek alleen al af, omdat in deze procedure het besluit tot oplegging van een last tot verwijdering van het zeil aan de orde is en niet een besluit tot weigering medewerking te verlenen aan de gewenste verplaatsing.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Jurgens    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
270.