ECLI:NL:RVS:2018:3448

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201709784/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor bouwproject in Heemstede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2017, waarin het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Heemstede ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 29 maart 2016, betreft de bouw van een erfafscheiding en een erker aan de achterzijde van een woning aan de [locatie] te Heemstede. De rechtbank oordeelde dat de erker voldoet aan de omschrijving in het bestemmingsplan en dat deze niet in strijd is met de bestemmingsregels.

[appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de erker in strijd is met het bestemmingsplan, omdat deze niet als ondergeschikt bouwdeel kan worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld op 25 september 2018. De Afdeling concludeert dat de erker voldoet aan de definitie van een erker zoals opgenomen in het bestemmingsplan en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de erker geen strijd oplevert met het bestemmingsplan.

Daarnaast betoogt [appellante] dat het college het bouwplan ten onrechte heeft gesplitst in een omgevingsvergunningvrij gedeelte en een omgevingsvergunningplichtig gedeelte. De Afdeling oordeelt dat de uitbouw en de erker in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar te onderscheiden zijn, waardoor de splitsing van het bouwplan gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de uitbouw buiten beschouwing heeft mogen laten bij de verlening van de omgevingsvergunning.

Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201709784/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heemstede,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2017 in zaak nr. 16/5672 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een erfafscheiding en een erker op de verdieping aan de achterzijde van de woning aan de [locatie] te Heemstede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 november 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 25 september 2018, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde A], het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Kadiks en mr. M. Jansen, en Veen, bijgestaan door [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het bouwplan voorziet onder meer in de bouw van een erker aan de achterzijde van de eerste verdieping van de woning op het perceel. Verder zal de begane grond aan de achterzijde worden uitgebreid met een uitbouw. [appellante] woont naast het perceel.
Strijd met bestemmingsplan
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de erker in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voert aan dat de erker niet als ondergeschikt bouwdeel buiten beschouwing kan worden gelaten, omdat de erker geen erker is zoals staat omschreven in het bestemmingsplan. Uit de bouwtekeningen blijkt immers niet dat de erker een lichte constructie heeft en transparant is. Ook kan de erker niet als een ondergeschikt bouwdeel buiten beschouwing worden gelaten, omdat de erker op de uitbouw meer karakteristieken deelt met bouwdelen als een dakkapel, dakterras en dakopbouw.
2.1.    Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Woonwijken Zuid en West".
Artikel 1, begrippen, van de planregels luidt:
"Dakkapel: constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste aan de boven- en onderzijde door het dakvlak wordt omsloten;
Dakopbouw: een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie boven de oorspronkelijke goothoogte uitkomt en de onderzijde van de constructie in het platte dakvlak is geplaatst;
Dakterras: een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;
[…]
Erker: een hoek- of rondvorming uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, ondergeschikt in het gevelbeeld.
[…]"
Artikel 2.3.1, ondergeschikte bouwdelen, luidt:
"a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten:
[…]
4. Funderingen, stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsprotalen, veranda’s, balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
[…]
b. Bij de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing."
2.2.    Uit de bouwtekeningen 2 en 3 blijkt dat de erker een diepte van 0,9 m en een breedte van 3,6 m heeft. Het dak van de erker heeft een dichte constructie. De wanden bestaan uit kozijnen met glas, waarbij de zijwanden van melkglas zijn voorzien.
In het bestemmingsplan is niet omschreven wat onder de zinsnede "een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling" moet worden begrepen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat voor de beoordeling daarvan van belang is of het bouwwerk ondergeschikt is in het gevelbeeld, zodat de ruimtelijke uitstraling beperkt is. Dit betekent volgens het college dat geen zware bouwmaterialen mogen worden gebruikt en dat het bouwwerk geen elementen bevat die nadrukkelijk aanwezig zijn. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de door het college gegeven uitleg onjuist is. Gelet op de omvang van de erker, de constructie van de wanden en het te gebruiken materiaal, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de erker een erker is als omschreven in het bestemmingsplan.
Anders dan [appellante] aanvoert bevat het bestemmingsplan geen aanknopingspunten voor de conclusie dat een erker geen ondergeschikt bouwdeel is als deze niet op de begane grond is voorzien maar op een verdieping. Artikel 2.3.1, onder a, van de planregels bevat geen beperking in die zin. Ook de omschrijving van erker in artikel 1 van de planregels bevat geen beperking. Evenmin kan dit uit de samenhang met artikel 2.3.1, onder b, van de planregels worden afgeleid. De erker valt immers niet onder de omschrijvingen van dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen in artikel 1 van de planregels.
De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de erker voldoet aan de omschrijving van "erker" in het bestemmingsplan en een ondergeschikt bouwdeel is. De erker is daarom niet in strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
Splitsing van het bouwplan
3.    [appellante] betoogt dat dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan ten onrechte heeft gesplitst in een gedeelte dat omgevingsvergunningvrij is en een gedeelte dat omgevingsvergunningplichtig is. Zij voert aan dat de erker niet gebouwd kan worden zonder de uitbouw, zodat deze bouwkundig niet te onderscheiden zijn. Het hele bouwplan, met de uitbouw, had bij de welstandsbeoordeling moeten worden betrokken.
3.1.    Niet in geschil is dat de uitbouw op zichzelf zonder omgevingsvergunning kan worden gebouwd. Wel in geschil is of het college de uitbouw buiten beschouwing heeft mogen laten bij de verlening van de omgevingsvergunning en daarmee ook bij de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1770) is splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat in beginsel niet mogelijk. Het bouwplan dient als één geheel te worden beschouwd. Een bouwplan kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden.
De uitbouw is een afzonderlijke ruimte ten opzichte van de erker. Verder kan de uitbouw worden uitgevoerd zonder de erker. De uitbouw is daarom in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden van de erker, zodat de uitbouw van het bouwplan kan worden gesplitst. De omstandigheid dat de erker zoals voorzien in de bouwtekening niet kan worden uitgevoerd zonder de uitbouw doet daaraan niet af. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college de uitbouw buiten beschouwing heeft mogen laten bij de verlening van de omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Jurgens    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
270.