ECLI:NL:RVS:2018:3446

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201800489/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake wijzigingsplan 1e Brandenburgerweg 16A, Bilthoven

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan over het wijzigingsplan voor het perceel 1e Brandenburgerweg 16A in Bilthoven. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt had op 5 december 2017 het wijzigingsplan vastgesteld, waarbij de bestemming van 'Maatschappelijk - 1' werd gewijzigd naar 'Wonen'. De appellant, eigenaar van een naastgelegen perceel, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij meent dat de besluitvorming onzorgvuldig is en het plan leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking op zijn perceel.

Tijdens de zitting op 19 september 2018 heeft de Afdeling de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat het nadere stuk van het college te laat was ingediend en dat dit in strijd was met de goede procesorde. De Afdeling oordeelde echter dat de late indiening geen belemmering vormde voor de voortgang van de procedure. De Afdeling heeft vervolgens de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming beoordeeld en vastgesteld dat het college de wijzigingsbevoegdheid correct had toegepast.

De appellant betoogde verder dat de voorbereiding van het wijzigingsplan onzorgvuldig was en dat zijn belangen onvoldoende waren afgewogen. De Afdeling oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op de relevante onderzoeken en dat de bezonningsstudie die aan het plan ten grondslag lag, voldoende was om de gevolgen voor de schaduwwerking te beoordelen. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat aanvaardbaar waren.

Uitspraak

201800489/1/R2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant a] en [appellante b], beiden wonend te Bilthoven, gemeente De Bilt, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2017 heeft het college het wijzigingsplan "1e Brandenburgerweg 16A, Bilthoven" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende a] en [belanghebbende b], belanghebbenden, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2018, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.S. Makhan-Idu, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende a], bijgestaan door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het bestemmingsplan "Antonie van Leeuwenhoeklaan en omgeving 2013" (hierna: het moederplan). Het plangebied had in het moederplan de bestemming "Maatschappelijk - 1", de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" en de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied".
Met toepassing van artikel 9, lid 9.5, van de planregels van het moederplan (hierna: de wijzigingsbevoegdheid) heeft het college bij het voorliggende wijzigingsplan de bestemming "Maatschappelijk - 1" gewijzigd in de bestemming "Wonen". Het wijzigingsplan biedt ruimte voor maximaal drie aaneen gebouwde woningen met een maximale goothoogte van 7 m en een maximale nokhoogte van 11 m. Het plangebied maakt onderdeel uit van een strook woonbebouwing, gelegen tussen de doorgaande 1e Brandenburgerweg en de woonstraat Meyenhagen.
[appellant] is eigenaar en bewoner van het naastgelegen perceel. Hij vindt de besluitvorming onzorgvuldig en stelt dat het plan leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking.
Procedureel
2.    [appellant] voert ter zitting aan dat het nadere stuk van het college te laat is ingediend en wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet blijven.
2.1.    Artikel 8:58, eerste lid, van Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen."
2.2.    Het nadere stuk van het college is op 10 september 2018 bij de Afdeling ingekomen. Nu het nadere stuk op de negende dag voor de zitting bij de Afdeling is binnengekomen, is het te laat ingediend. Hoewel het stuk blijkens het daarop aangebrachte datumstempel van PostNL op vrijdag 7 september 2018 ter post is bezorgd, wordt deze door PostNL eerst op maandag 10 september 2018 bij de Raad van State bezorgd. Dit komt voor risico van het college. Uit het voorgaande volgt dat het nadere stuk van het college te laat is ingediend.
Ook indien een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. Het nadere stuk bevat een beknopte aanvulling op het verweerschrift, met daarin een reactie op het door [appellant] overlegde bezonningsonderzoek.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat door de late indiening van het nadere stuk van het college [appellant] is belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins is belemmerd. Hierbij betrekt de Afdeling dat in dit nadere stuk wordt ingegaan op aspecten die reeds onderwerp van geschil waren en dit stuk niet van een zodanige omvang en inhoud is dat om die reden een zinvolle behandeling ter zitting niet zonder uitstel kon plaatsvinden. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3006, rechtsoverweging 3.1.
Het nadere stuk van het college wordt derhalve niet wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
Toetsingskader
3.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Procedure moederplan
4.    [appellant] betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel 1e Brandenburgerweg 16A in het moederplan niet kenbaar was voor omwonenden. Het moederplan is met name gericht op de verhuizing van het RIVM. In de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerp van het moederplan is ten onrechte geen melding gemaakt van het toekennen van de wijzigingsbevoegdheid.
Volgens [appellant] zijn de belangen van omwonenden door de onbekendheid met de wijzigingsbevoegdheid ten onrechte niet in het moederplan afgewogen en heeft het college zich hierdoor onvoldoende rekenschap gegeven van de gevolgen van de wijzigingsbevoegdheid voor de omwonenden.
Dit leidt er volgens [appellant] toe dat het wijzigingsplan onzorgvuldig en zonder afdoende belangenafweging is vastgesteld.
4.1.    Het college stelt dat het moederplan onherroepelijk is geworden en dat de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de bestemming "Maatschappelijk - 1" te wijzigen in de bestemming "Wonen" niet meer kan worden aangetast.
Daarnaast voert het college aan dat de publicatie van het moederplan volledig was. Uit de kennisgeving van het ontwerpplan volgt dat de aanleiding voor het opstellen van het moederplan de actualisering van de bestemmingsplannen binnen de gemeente De Bilt is, alsmede de geleidelijke herontwikkeling van het RIVM-terrein. Uit de kennisgeving volgt verder dat het plangebied wordt begrensd door de Groenekanseweg, de Soestdijkseweg Zuid, de 1e Brandenburgerweg en de groenstrook bij de Konijnenlaan in Bilthoven.
Het college stelt dat [appellant] uit deze kennisgeving van de zakelijke inhoud van het ontwerpplan had kunnen afleiden dat het betreffende perceel onderdeel uitmaakt van het plangebied waarin hij woont en onderwerp is van een actualisering van het plan. Daarnaast voert het college aan dat is gekozen voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid omdat de realisatie van een woonbestemming op korte termijn niet haalbaar was.
4.2.    Voor zover door [appellant] is gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan voor omwonenden niet kenbaar was en hun belangen daarin onvoldoende zijn afgewogen, overweegt de Afdeling als volgt.
De publicatie van de terinzagelegging van het ontwerp van het moederplan en de daarin gemaakte belangenafweging zijn aspecten die zien op de voorbereiding van het moederplan.
Daargelaten de juistheid van de stelling van [appellant] over de onvolledigheid van de publicatie en de belangenafweging is het moederplan onherroepelijk. De voorbereiding van het moederplan kan in onderhavige procedure niet alsnog aan de orde worden gesteld. In het kader van de onderhavige procedure zal de Afdeling derhalve uitgaan van de rechtmatigheid van de wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan.
Het betoog faalt.
Overigens dient het college bij de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. De inhoudelijke bezwaren van [appellant] tegen de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kunnen derhalve in deze procedure aan de orde worden gesteld.
Voorbereiding wijzigingsplan
5.    [appellant] betoogt dat aan het wijzigingsplan een onzorgvuldige voorbereiding ten grondslag ligt.
[appellant] stelde in zijn zienswijze dat de plantoelichting een incorrect beeld geeft van wat het college had moeten afleiden uit de door de eigenaren georganiseerde informatieavonden. Volgens [appellant] is ook niet iedereen voor deze informatieavonden uitgenodigd.
Omdat het college volgens [appellant] onvoldoende is ingegaan op de ingediende zienswijzen over de informatieavonden kan de door het college gegeven motivering het besluit niet dragen.
5.1.    In deze procedure staan slechts het besluit van het college tot vaststelling van het wijzigingsplan en de procedure ter voorbereiding van dat besluit ter beoordeling. Het handelen van de eigenaren van het perceel en de door hen georganiseerde informatieavonden, wat daar ook van zij, kan in deze procedure derhalve niet aan de orde komen.
Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft met ingang van 9 februari 2017 tot 22 maart 2017 ter inzage gelegen. [appellant] is, evenals andere omwonenden, in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen over het ontwerp en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. In de Nota van Zienswijze van november 2017 (hierna: Nota van Zienswijze) zijn de zienswijzen van omwonenden betrokken. Het college heeft zich derhalve niet alleen op de informatieavonden en gespreksverslagen van de eigenaren gebaseerd.
Voor zover in de zienswijze bezwaar werd gemaakt tegen de opmerking in de plantoelichting dat de reacties van omwonenden overwegend positief waren, is deze paragraaf aangepast, zo volgt uit de Nota van Zienswijze. In de Nota van Zienswijze is ingegaan op de kritiek van de omwonenden op het ontwerp van het plan.
Het betoog van [appellant] dat het college ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de ingekomen zienswijzen treft dan ook geen doel.
Woon- en leefklimaat
6.    [appellant] vreest voor een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. Volgens [appellant] zal het plan voor onaanvaardbare schaduwhinder op zijn perceel zorgen.
[appellant] stelt dat de bezonningsstudie die het college aan het plan ten grondslag heeft gelegd gebreken kent. Hiertoe verwijst [appellant] naar een tegenonderzoek van bureau iTX.
Volgens [appellant] is in de zienswijze ongemotiveerd en onzorgvuldig voorbij gegaan aan hetgeen door bureau iTX naar voren is gebracht.
Tot slot betoogt [appellant] dat in de door het college uitgevoerde bezonningsstudie de tuin niet is meegenomen en dat deze studie is uitgevoerd in opdracht van de architect die geen onafhankelijke deskundige is.
6.1.    Aan het plan ligt de "Bezonningsstudie 1e Brandenburgerweg 16a", uitgevoerd door architect Paul Tesser op 6 februari 2015, (hierna: Bezonningsstudie Tesser) ten grondslag. In de Bezonningsstudie Tesser is vastgelegd wat de gevolgen zijn van de voorziene bebouwing voor de bezonning op diverse omliggende percelen. De schaduwwerking is op drie dagen in het jaar berekend. Het gaat hierbij om de wisseling van de seizoenen op 21 maart en 21 juni en 21 december. Ook zijn in de Bezonningsstudie Tesser tekeningen opgenomen van de schaduwwerking van de voorziene bebouwing op de omliggende percelen.
Uit de tekeningen volgt volgens paragraaf 4.10 van de plantoelichting dat voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied de oude en nieuwe situatie in grote mate vergelijkbaar blijft. Er zijn echter momenten waarop de toegenomen hoogte van de bebouwing meer schaduwwerking op de aangrenzende percelen tot gevolg heeft dan de bestaande bebouwing. Door de combinatie van onder andere de hoogte van de zon, de hoek van de zon, de reeds omliggende bebouwing en de aanwezigheid van bomen heeft het college het effect op de omliggende woningen aanvaardbaar geacht.
[appellant] heeft op 9 maart 2017 door iTX BouwConsult een bezonningsstudie laten opstellen (hierna: Bezonningsstudie iTX) waarin is vastgelegd wat de gevolgen zijn van de voorziene bebouwing voor de bezonning op de percelen 1e Brandenburgerweg 22 en 1e Brandenburgerweg 24. In de Bezonningsstudie iTX is de schaduwwerking van de voorziene bebouwing op zeven dagen in het jaar berekend. Hierbij is een vergelijking gemaakt met de schaduwwerking van de huidige bebouwing. Volgens bureau iTX is de Bezonningsstudie Tesser onvolledig aangezien deze is gebaseerd op beperkte en willekeurige tijdstippen. Daarnaast zijn niet alle buurtdelen onderzocht. Volgens bureau iTX komt de schaduwrijke tuin van [appellant] door de voorziene bebouwing nog meer onder druk te staan.
6.2.    Over het betoog van [appellant] dat de Bezonningsstudie Tesser in opdracht van de architect niet onafhankelijk is, overweegt de Afdeling dat het college bij het vaststellen van een bestemmingsplan ingevolge artikel 3:2 van de Awb de relevante feiten dient vast te stellen en de nodige kennis dient te vergaren over de af te wegen belangen. Daartoe hoeft het college echter niet zelf het benodigde onderzoek te doen, maar kan het gebruik maken van onderzoeken die zijn opgesteld door derden, mits het zich ervan vergewist dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat de Bezonningsstudie Tesser in opdracht van de architect is uitgevoerd, betekent niet dat het onderzoek om die reden onzorgvuldig is.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het college onzorgvuldig en ongemotiveerd voorbij is gegaan aan hetgeen bureau iTX naar voren heeft gebracht ten aanzien van de Bezonningsstudie Tesser stelt de Afdeling vast dat het college in paragraaf 3.4 van de Nota van Zienswijze de bezwaren over de Bezonningsstudie Tesser van bureau iTX heeft beoordeeld.
Uit paragraaf 3.4 van de Nota van Zienswijze volgt dat het college ten aanzien van de meetmomenten van oordeel is dat dit relevante meetmomenten zijn om inzichtelijk te maken wat het effect van de schaduwwerking voor de omwonenden is. De Bezonningsstudie Tesser gaat uit van drie data waarbij gekozen is voor de seizoenswisselingen op 21 maart en 21 juni en op 21 december. De Afdeling ziet in het door [appellant] aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat deze data willekeurig zijn gekozen of dat het onderzoek uit gaat van te beperkte tijdstippen.
Ook de stelling van bureau iTX dat in de Bezonningsstudie Tesser niet alle buurtdelen zijn onderzocht kan niet leiden tot het oordeel dat dit onderzoek onvolledig is. Het perceel van [appellant] is in het onderzoek betrokken, evenals de andere relevante percelen naast en tegenover het plangebied. Uit het feit dat de Bezonningsstudie iTX uitgebreider is, volgt niet dat de Bezonningsstudie Tesser ondeugdelijk is en het college zich hierop niet mocht baseren.
Voor zover [appellant] betoogt dat de Bezonningsstudie Tesser zich beperkt tot de gevolgen voor de woning en niet ingaat op de gevolgen voor de tuin, stelt de Afdeling vast dat in de Bezonningsstudie Tesser de effecten zijn onderzocht van de geplande nieuwbouw ten aanzien van de omliggende woningen en tuinen.
De Afdeling is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de Bezonningsstudie Tesser niet zodanige onjuistheden of gebreken kent dat het college zich daar niet in redelijkheid op kon baseren.
De gevolgen voor de schaduwwerking van de tuin van [appellant] zijn volgens beide onderzoeken beperkt. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gezien de geringe toename van de schaduwwerking op een beperkt aantal tijdstippen in het voor- en najaar en in aanmerking genomen de stedelijke omgeving, de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] aanvaardbaar zijn.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.    Het beroep van [appellant] is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Helder    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
429-878.