201800031/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2017 in zaak nr. 17/3550 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2017 heeft het algemeen bestuur geweigerd [appellant] een verbouwingsvergunning te verlenen voor het vergroten van zijn woonark gelegen aan de [locatie] te Amsterdam.
Bij besluit van 25 april 2017 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2018, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van woonark "[woonark]" gelegen aan de [locatie] te Amsterdam. Bij besluit van 15 oktober 2002 is aan hem een verbouwingsvergunning verleend voor het dichtbouwen van de veranda van de woonark. Op grond van deze verbouwingsvergunning mag de woonark en lengte hebben van 17,5 m en een breedte van 5,5 m, inclusief het terras van 1,5 m aan de waterzijde. In 2012 is geconstateerd dat de woonark een lengte heeft van 17,8 m en een breedte van 6,3 m, inclusief de vlonder aan de straatzijde en het terras aan de waterzijde. Voor deze omvang heeft [appellant] geen vergunning. Op 5 december 2016 heeft [appellant] een verbouwingsvergunning als bedoeld in de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: de VOB) aangevraagd ter legalisering van de omvang van de woonark.
Niet in geschil is dat de woonark een bouwwerk is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omdat de woonark bedoeld is om ter plaatse als woning te functioneren. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331. Dit betekent dat voor de woonark niet alleen een verbouwingsvergunning als bedoeld in de VOB is vereist, maar tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo. Naar aanleiding van voormelde uitspraak van de Afdeling heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam bij geactualiseerd besluit van 12 juli 2016 het "Gedoogkader woonboten en bedrijfsvaartuigen 2016" (hierna: het gedoogkader) vastgesteld. Het gedoogkader voorziet er in om tijdelijk en onder voorwaarden het innemen van een ligplaats en het vervangen en verbouwen van woonboten toe te laten onder dezelfde voorwaarden als voorheen onder de VOB. Het algemeen bestuur heeft de aanvraag om verbouwingsvergunning aangemerkt als een aanvraag om een gedoogbeschikking. Het algemeen bestuur heeft deze aanvraag geweigerd bij brief van 6 februari 2017, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in het gedoogkader. Het tegen deze weigering door [appellant] gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 april 2017 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de weigering om een gedoogbeschikking te nemen geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Hoger beroep
2. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert, komt er op neer dat hij het niet eens is met de weigering van het college om hem een verbouwingsvergunning dan wel een gedoogbeschikking te verlenen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in voormelde uitspraak van 16 april 2014, is het algemeen bestuur in het geval dat voor een verbouwing van een woonboot een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo is vereist, gelet op de VOB gehouden om een aanvraag om een verbouwingsvergunning af te wijzen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de weigering van het algemeen bestuur in de brief van 6 februari 2017 om een gedoogbeschikking te verlenen, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft het algemeen bestuur derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn besluit van 25 april 2017 en de rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep terecht ongegrond verklaard. Gelet hierop komt de Afdeling, evenals de rechtbank, niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van [appellant] tegen de weigering van het algemeen bestuur om een gedoogbeschikking te verlenen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Borman w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
531.