ECLI:NL:RVS:2018:3437

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
201801049/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van een last onder dwangsom voor een woonwagen zonder omgevingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant a] en [appellant b] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal had op 4 mei 2016 een last onder dwangsom opgelegd, waarbij de appellanten werden gelast een woonwagen en een tuinhuisje op hun perceel in Alphen te verwijderen. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de appellanten op 27 december 2017 eveneens ongegrond verklaard. Hierop hebben de appellanten hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 werd duidelijk dat de appellanten niet de eigenaren van de woonwagen zijn, maar dat deze in eigendom is van de ouders van [appellant a]. Het college heeft erkend dat de appellanten niet in staat waren om de overtreding te beëindigen, omdat zij geen eigenaar zijn van de woonwagen. Dit leidde ertoe dat het college op 8 oktober 2018 het eerdere besluit van 4 mei 2016 heeft ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van 25 oktober 2016 vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met handhaving en de rechten van betrokkenen, vooral wanneer het gaat om de eigendomsverhoudingen van onroerend goed. De zaak illustreert ook de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in handhavingskwesties.

Uitspraak

201801049/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant a] en [appellant b], beiden wonend te Alphen, gemeente West Maas en Waal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2017 in zaak nr. 16/7835 in het geding tussen:
[appellant a] en [appellant b]
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2016 heeft het college [appellant a] en [appellant b], onder oplegging van dwangsommen van onderscheidenlijk € 10.000,00 en € 5.000,00, gelast een woonwagen van ongeveer 72 m2 met een tuinhuisje van ongeveer 6 m2 op het perceel [locatie] te Alphen te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft het college het door [appellant a] en [appellant b] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant a] en [appellant b] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant a] en [appellant b] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaken nrs. 201800879/1/A1, 201803499/1/A1; 201800816/1/A1, 201801054/1/A1 en 201801051/1/A1, ter zitting behandeld op 4 oktober 2018, waar [appellant a] en [appellant b], bijgestaan door mr. M.A. Berkvens-van Wijk, advocaat te
’s-Hertogenbosch, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. Kerkvliet en mr. T. Akkermans, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende a] en [belanghebbende b], bijgestaan door
mr. M.A. Berkvens-van Wijk, advocaat te ’s-Hertogenbosch, als derdebelanghebbenden gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft het college het besluit van 4 mei 2016 herroepen.
Overwegingen
1.    [appellant a] en [appellant b] bewonen een woonwagen op het woonwagenpark aan de Wamelseweg te Alphen. Niet in geschil is dat de woonwagen er ten tijde van belang stond zonder omgevingsvergunning en in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat het college bevoegd is terzake handhavend op te treden. De desbetreffende woonwagen is in eigendom van de ouders van [appellant a], namelijk [belanghebbende a] en [moeder]. De woonwagen is door [belanghebbende a] binnen de begunstigingstermijn verplaatst naar een ander kadastraal perceel binnen het woonwagenpark.
2.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:32, eerste lid, luidt: "Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen."
Artikel 2.1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]"
Artikel 2.3a, eerste lid, luidt: "Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten."
3.    Tussen partijen is niet in geschil dat het college bevoegd is om ter zake van de woonwagen handhavend op te treden. Het college heeft wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.3a, eerste lid, van die wet gelast de woonwagen van circa 72 m2 met hierbij een tuinhuisje van circa 6 m2 op het kadastrale perceel [perceel] ([locatie]) te verwijderen en verwijderd te houden. Het college heeft daarbij [appellant a] en [appellant b] als overtreders aangemerkt.
Ter zitting bij de Afdeling heeft het college erkend dat [appellant a] en [appellant b] niet bij machte waren om de overtreding uit de last van 4 mei 2016 te beëindigen, nu zij geen eigenaar zijn van de desbetreffende woonwagen. [appellant a] en [appellant b] zijn derhalve ten onrechte als overtreder aangemerkt. Daarom heeft het college bij besluit van 8 oktober 2018 het besluit van 4 mei 2016 ingetrokken.
4.    Met het besluit van 8 oktober 2018 is door het college geheel tegemoetgekomen aan het hoger beroep van [appellant a] en [appellant b]. Het hoger beroep is reeds daarom gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank gegrond verklaren en het besluit van 25 oktober 2016 vernietigen.
5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2017 in zaak nr. 16/7835;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal van 25 oktober 2016, kenmerk i.i.i.;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal tot vergoeding van bij [appellant a] en [appellant b] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal aan [appellant a] en [appellant b] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 506,00 (zegge: vijfhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
628.