201701907/1/A3.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2017 in zaak nr. 16/1656 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft het college een door [appellante] ingediend verzoek om openbaarmaking van documenten gedeeltelijk ingewilligd en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2017 heeft de rechtbank de tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar en tegen het besluit van 1 juni 2016 gerichte beroepen van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2017, waar het college, vertegenwoordigd door J.J. van Gelderen, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft het college op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om openbaarmaking van door beroepsmatige rechtsbijstandverleners over het jaar 2013 ingediende bezwaarschriften betreffende de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Woz) en daarop genomen besluiten waarbij het bezwaar gegrond is verklaard. Zij heeft daarbij vermeld dat het college niet alle daaronder vallende documenten openbaar hoeft te maken, maar zich mag beperken tot de documenten van dertig willekeurige zaken.
Bij het besluit van 25 juli 2014 heeft het college de gevraagde documenten met betrekking tot dertig zaken openbaar gemaakt met uitzondering van daarin vermelde persoonsgegevens, waardegegevens van onroerende zaken en gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van onroerende zaken. Het college heeft openbaarmaking van die gegevens geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en artikel 40, eerste en tweede lid, van de Woz.
[appellante] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2014. Aan de niet-ontvankelijkverklaring van dat beroep heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [appellante] niet overeenkomstig artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het college in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het later alsnog genomen besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellante] naar haar oordeel misbruik heeft gemaakt van de in artikel 3, eerste lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid.
Beoordeling hoger beroep
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de in artikel 3, eerste lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid heeft misbruikt. Zij voert daartoe aan dat haar verzoek om openbaarmaking duidelijk en adequaat is geformuleerd. De informatie waarop het verzoek ziet, heeft zij nodig om te bezien of het voor het juridisch adviesbureau waarvan zij directrice is, interessant is om zich toe te leggen op Woz-zaken. Haar valt niet te verwijten dat zij zich heeft laten bijstaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener die niet voor haar adviesbureau werkzaam is. Als zij haar adviesbureau voor haar had laten optreden, zou zij of haar adviesbureau mogelijk met een fiscale naheffing geconfronteerd worden, aldus [appellante].
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet inroepen voor zover hij deze misbruikt. Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Ingevolge artikel 15 van hetzelfde boek vindt artikel 13 toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel. 2.2. Vanaf de bezwaarfase wordt [appellante] in deze zaak vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Zowel [gemachtigde] als het juridisch adviesbureau waarvan [appellante] directrice is, hebben vele Wob-procedures gevoerd. [gemachtigde] en [appellante] kunnen daarom worden geacht weloverwogen keuzes te maken in de wijze waarop zij Wob-verzoeken indienen en daarover procederen.
Zoals hiervoor onder 1 is vermeld, heeft [appellante] verzocht om openbaarmaking van documenten over willekeurige Woz-zaken. Deze willekeur doet afbreuk aan het door [appellante] gestelde doel van haar Wob-verzoek. Daaraan wordt ook afbreuk gedaan door de beperkingen die de Woz ten tijde van de indiening van het verzoek stelde aan openbaarmaking van gegevens. Zo kon ingevolge het eerste lid van het toenmalige artikel 40 van de Woz het waardegegeven van een onroerende zaak slechts worden verstrekt aan iemand met een gerechtvaardigd belang uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien. Ingevolge het tweede lid konden de aan de vastgestelde waarde van een onroerende zaak ten grondslag liggende gegevens uitsluitend worden verstrekt aan degene te wiens aanzien een beschikking was genomen. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3022), bevat artikel 40 van de Woz een bijzondere regeling voor openbaarmaking met een uitputtend karakter, die de Wob opzijzet. Aan het gestelde doel van het Wob-verzoek wordt verder afbreuk gedaan doordat [appellante] in bezwaar heeft aangevoerd dat het niet openbaar maken van persoonsgegevens ondeugdelijk is gemotiveerd, hoewel zij in het Wob-verzoek had gesteld dat deze gegevens onleesbaar mogen worden gemaakt. Gezien het voorgaande, kan het Wob-verzoek slechts zijn gedaan met het oogmerk om niet tijdige of anderszins onrechtmatige besluitvorming van het college uit te lokken, zodat het college dwangsommen of proceskostenvergoedingen aan haar zou moeten betalen. Aldus is de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen, gebruikt zonder redelijk doel en voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Derhalve heeft [appellante] misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt ook voor de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat rechtsmiddel niet los kan worden gezien van het gebruik van de Wob. Derhalve heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 juni 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
Proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vries
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
582.